Champagnestreken

Val-de-Vesle, 5 mei 2008

 

 

De zomer overkwam ons dit jaar in Frankrijk.

Natuurlijk weet ik dat het in mei op onze breedtegraad nog geen zomer is. Maar vertel dat maar eens aan de zon, de aangename temperatuur, de druk bezochte terrasjes in Reims, de opgewekt fluitende vogels, de ’s avonds vrolijk rondzoemende en -stekende muggen en de barbecuende kampeerders om ons heen. Zomer, noem ik dat.

We zaten midden in de Champagnestreek en zomerser dan dat wordt een drankje niet! Natuurlijk moesten we aan een rondleiding en een proeverij deelnemen, anders kun je net zo goed naar Coevorden rijden …

 

We kozen voor Mumm’s en meldden ons met een bevriend stel aan bij de toeristenbalie van dit champagnehuis. Een vriendelijke Fransman gaf te kennen het op prijs te stellen dat we zijn bedrijf wilden bezichtigen. De eerstvolgende rondleiding zou over een half uurtje beginnen.

 

Wij namen plaats op de daartoe aanwezige banken om deze periode te overbruggen. Al bleek plaatsnemen op de banken totaal onmogelijk; dit waren banken waar je in plaatsnam. En al waren ze dan kolossaal, in de monumentale ruimte waar ze stonden vielen ze in het niet. Aanvankelijk trachtten we over onze knieën naar elkaar turend nog een conversatie gaande te houden, maar de galmende echo’s in combinatie met de afstand maakte dit tot een bij voorbaat tot mislukking gedoemde onderneming.

Weggezonken in het rode leer poogden we vervolgens in een min of meer horizontale houding de aanwezige glossy magazines door te nemen, maar ook deze activiteit strandde. Gedeeltelijk door onze rudimentaire kennis van de Franse taal, gedeeltelijk door de steeds horizontaler wordende zithouding en gedeeltelijk door de onderwerpkeuze van de magazines. Als laatste bezigheid konden we een documentaire volgen op de gigantische flatscreen HD-TV over de gebruiksmogelijkheden van champagne. Nadat we voor de derde keer Humphrey Bogart met de onvermijdelijke sigaret in zijn mondhoek en een glas bubbels in zijn hand “Here’s looking at you, kid” hoorden murmelen had het verstrooiende effect van deze visuele traktatie ook zijn grenzen bereikt. Mijn oogleden werden steeds zwaarder en slechts een verkwikkend maar verder onnodig bezoek aan de sanitaire voorzieningen voorkwam dat ik echt in slaap viel.

Gelukkig duurt een half uur niet zólang, en opgelucht hezen we onszelf uit deze roodlederen valkuilen en volgden de op kwieke naaldhakken voortstappende gids de kelders in.

 

 

In het halfduister ging de rondleiding direct van start; in een mumm van tijd waren we verwikkeld in een verhandeling over de individuele wijnvelden, waar welke champagnedruif werd gekweekt, over schudden, kurken, residuen en proeven en over kilometerslange keldergangen gevuld met champagne-in-wording – geheel in het Engels. En jawel, uiteindelijk mochten we ook nog een glaasje proeven. Pas tijdens de fotosessie ontdekten we dat onze gids vloeiend Nederlands sprak!

Na de expeditie door de donkere spelonken wachtte ons buiten weer het sprankelende  licht van de zonovergoten terrassen van Reims.

 

Un – Dieu – Troyes

Troyes, 15 mei 2008

 

Kurken en kerken, daar draait het om in Troyes.

 

De oude stad vertoont een perfecte gelijkenis met un champagnekurk, een omstandigheid die gezien het feit dat de plaats midden in de Champagnestreek ligt bijna geen toeval kan zijn. Al kan ik me geen enkel middeleeuws stadsbestuur voorstellen met een dergelijk gevoel voor marketing dan wel humor.

 

Daarnaast herbergt Troyes maar liefst negen maisons de dieu. Hoewel wij slechts kerkgenoten in de letterlijke betekenis van het woord zijn, hebben we in de loop van ons vakantievierend en rondreizend verleden inmiddels al wel duizenden kerken, tempels, moskeeën en synagogen van binnen gezien, in alle soorten, formaten, bouwstijlen, materialen en staten van onderhoud. Natuurlijk is geen enkele bedehuis hetzelfde als een willekeurig andere bedehuis, zelfs een tweelingkerk niet, maar de gevarieerdheid die men weet aan te brengen in bijvoorbeeld een katholieke kerk, een toch redelijk standaard thema, blijft ons verbazen.

Zes kerken werden door ons tegen het licht en voor de lens gehouden. De Saint Jean was het lijdend voorwerp van een forse renovatie waardoor een nadere beschouwing werd bemoeilijkt (ook al omdat ons vriendelijk edoch dringend werd verzocht om het perceel te verlaten nadat we door een openstaande deur naar binnen waren geglipt) en ook in de Saint Nicolas konden we slechts een kortstondige blik werpen vanwege een gehouden kerkdienst, net lang genoeg om de achter de kerkbanken gestalde fiets op te merken, waarvan wij als eigenaar de dienstdoende pastoor vermoedden; wie anders zou van god toestemming kunnen krijgen voor deze wel erg banale kerktoepassing?

 

 

Maar de overige religieuze monumenten laafden onze culturele honger ruimschoots. Zo bezit de Saint Pierre Saint Paul kathedraal maar liefst 180 gebrandschilderde ramen die in de gigantische ruimte prachtig tot hun recht komen, is de Saint Pantaléon meer een knus museumpje met werkelijk schitterend beeldhouwwerk, heeft de Sainte Madeleine een bijzonder kunstige triomfboog van filigrein en de twijfelachtige eer om de slechtst gepoetste kerk te zijn die wij ooit bezochten (de stofwebben hadden werkelijk monumentale vormen aangenomen) en is het door glas-in-lood gefilterd licht op het altaar van de Saint Urbain sprookjesachtig mooi.

 

Troyes  Wij waren er zo een twee drie niet uitgekeken.

 

Maagdelijke sprookjes

Orléans, 18 mei 2008

 

Wat heeft Jeanne d’Arc gemeen met karting?

Nu, voor bijna iedereen helemaal niets.

 

Jeanne’s verhaal moet toch wel één van de merkwaardigste uit de Franse geschiedenis zijn. En, zonder de Fransen in een keurslijf te dwingen, de Franse geschiedenis staat werkelijk bol van de vreemde verhalen. De Zonnekoning. Robespierre, Napoleon, kardinaal Richelieu, De Gaulle en gazomaardoor.

Maar het relaas van Jeanne is zo fabelachtig en heeft zoveel hiaten in de verhaallijn dat elke historische grondslag door mij altijd zwaar betwijfeld is. Het lijkt zo verdomd veel op al die andere verhalen van herderinnetjes die in opdracht van een stem uit de wolken opeens allerlei wonderlijke en bovennatuurlijke prestaties leverden (zoveel zelfs dat Jeanne blijkbaar beroepsmatig als schapenhoedster in emplooi was – hoe ongeloofwaardig kun je het maken) dat het gewoon niet echt kán zijn. Terwijl alle feiten er op duiden dat het wél echt is.

Blijkbaar heeft een ongeletterde boerin de hele hofhouding van Frankrijk in haar zak gestoken (let wel: we spreken hier over het begin van de 15e eeuw toen iedereen nog van mening was dat klassenverschil door god was voorbeschikt!), zich ongekend populair weten te maken onder het gewone volk (en dat zonder tv, kranten, radio of beltunes!), zonder enige opleiding een eigen leger op de been gebracht en de Engelsen zo bang gemaakt dat ze haar maar op de brandstapel hebben gezet.

 

 

In 1920, zo’n 500 (!) jaar later, kwam de paus tot inzicht dat er echt sprake was van een goddelijk gebeuren en werd Jeanne heilig verklaard. Nu heb ik het niet zo op al die katholieke heiligen. Al was het alleen maar omdat er zo véél zijn. Maar dat Jeanne heilig werd verklaard, daar heb ik geen enkel probleem mee. Tenslotte klinkt haar verhaal zo onwaarschijnlijk dat god er wel mee te maken móet hebben.

 

In ieder geval bezochten wij Orléans op een zondag, zodat ons bezoek aan Haar Kathedraal werd verlevendigd met een kartingevenement dat op het plein voor de kerk werd gehouden. Elektrisch aangedreven karts zelfs, ik wist niet dat het bestond. Fluisterstil maar met piepende banden suisden ze over de uitgezette baan. En fluisterstil maar met piepende schoenen bezochten wij de prachtige kathedraal.

 

Jeanne, Assepoester en Doornroosje. Voor mij blijven ze voor altijd bij elkaar horen.

 

Voer voor varkens

Chambon-sur-Lac, 21 mei 2008

 

Ikzelf ben niet vegetarisch. Mieke wel, waardoor ik me misschien iets meer bewust ben van al het dierenleed dat geleden wordt tijdens de slacht dan de gemiddelde vleeseter.

 

In het dorp waar ik opgroeide in de jaren 60 was het normaal om één of twee varkens te houden voor de slacht, en menigmaal ben ik getuige geweest van het min of meer dramatische einde van deze ‘“huis”dieren. Want vroeger werden die beesten gewoon thuis geslacht.

Daarnaast ben ik in een grijs verleden ooit betrokken geweest bij de automatisering van de salarisberekeningen bij een van Neerlands grotere slachterijen, en de daar dienstdoende slagers hadden de grootste lol als ze een van de bezoekende “kantoorpikkies” tijdens een “rondleiding” brakend naar het toilet af konden voeren.

 

Ik wil het even niet hebben over de rechtvaardiging en de morele aspecten van het eten van vlees. Waar ik het over wil hebben is de hele marketing er omheen.

 

 

Ik word echt doodziek van al die vrolijk grijnzende biggetjes die met hun handen vol met hammen en worsten van hun broertjes het langsrijdend dan wel -lopend publiek oproepen een worst of een ham aan te schaffen.

 

Het lapje vlees in de supermarkt is niet van een boom geplukt of als knol opgegraven. Voor dat lapje vlees is een beest gedood, leeggebloed en in stukken gesneden. Ik weet bijna zeker dat indien tegenwoordig beelden van het slachten van een varken op TV zouden worden vertoond deze vooraf zouden worden gegaan door een waarschuwing van rijkswege dat de komende beelden schokkend zijn en niet geschikt voor de jeugdige kijkers.

 

Ik vind het totaal respectloos als je de hele bloederige praktijk verbergt achter een rozig glimlachend en zelfs bovenop de schouder van de vriendelijke slager zittend biggetje dat zo in een Walt Disney film op kan gaan treden.

Mijn maag, ogen en neus zijn wat gewend. Daar ligt het niet aan. Maar mijn hersens. Die kunnen het niet meer zien!

De Auvergne is beroemd om zijn worsten. Maar als ik nog één keer zo’n schijnheilig reclamebord zie met vrolijk ronddansende biggetjes. Dan kunnen ze me brakend afvoeren naar het toilet.

 

Offer op de Fietspiek

Puy de Dôme, 22 mei 2008

 

Ik heb nooit begrepen wat de lol is van fietsen.

Vanaf de tijd dat ik de lagere school (zo heette de basisschool toen; één teken van het ouder worden is dat je steeds meer uit moet leggen aan de jongere generatie) verruilde voor de HBS (nogmaals voor de jeugdigere lezers: een soort super-HAVO waar je geen vakkenpakket mocht kiezen maar in alle vakken examen moest doen) kon ik tot mijn zestiende (toen de bromfiets mij van deze kwelling verloste) elke zomerdag (’s winters mocht ik met de bus!) naar school fietsen, heen en terug zo’n 24 kilometer (ik beloof het: de komende 7 regels geen haakjes meer!).

In die tijd heeft mijn fietsafkeer wortel geschoten in dermate vruchtbare grond dat hij daarna nooit meer met wortel en tak is uitgeroeid. Enkel enkele boeken met fietsverhalen van Bob den Uyl maakten in mij een vage onrust los, die ik toen niet herkende, maar die ik nu identificeer als fietslust.

Diegene onder jullie die trouw onze foto’s bekijken, hebben misschien al eens opgemerkt dat we twee fietsen achter op de caravan meetorsen. Als daardoor de indruk is ontstaan dat wij besmet zijn met het Nederlandse fietsvirus, is dat enigszins bezijden de waarheid; Mieke wil de woorden “gezellig” en “fietsen” nog wel eens in één zin gebruiken, maar ik tracht het gebruik van het trappaard zo veel mogelijk te beperken tot lastdier tijdens het transport van chemisch toilet, boodschappen en andere gewichtige zaken. 

 

Alles bij elkaar heeft de Puy de Dôme bij mij dus niet de magische klank die bij elke Tourliefhebber de ogen doet oplichten en de hartslag doet versnellen. En uiteraard heb ik geen enkele behoefte om mijn krachten op de fiets te meten met het stijgingspercentage van deze piek (12 % gedurende 4 kilometer) (oeps, haakjes).

 

Bij de tolpoort onderaan de piek kregen we een Franstalig boekje met bijzonderheden in handen. Toen we ernaar vroegen, kregen we ook een Engelstalige en, na even aandringen, warempel een Nederlandstalige versie. Tot onze verbazing waren alle boekjes anders – andere plattegronden, andere wandelroutes en andere bijzonderheden. De gedachte dat hier een doordacht marketingplan aan ten grondslag lag, en dat Engelse, Franse en Nederlandse bezoekers allemaal iets anders willen gaan doen als ze de top hebben bereikt, leek ons toch wel ver gezocht. Een andere door ons bedachte theorie, dat ze verschillende drukken van vorige jaren vertegenwoordigden, leek plausibeler, al bleken ze op de top aangekomen alledrie akelig accuraat.

 

Terwijl ons busje zonder aanmoediging naar boven zwoegde, leefden we wel met hem mee (en was ik stiekem blij dat we niet bezweken waren voor de verleiding om naar de top te lopen).

 

 

Boven aangekomen troffen we een enorm bezoekerscentrum gevuld met lunchende jeugd (gedurende de ochtend door een aantal volumineuze bussen daar gedumpt), een kleine parkeerplaats (zelfs met het geringe aantal bezoekers vandaag stond ie bijna vol), een TV-mast, een meteorologisch station, wat mooie vlakke startbanen voor de parapenters en een schitterend uitzicht over het omringende landschap bezaaid met begroeide heuveltjes die tijdens een vulkanisch verleden waren gevormd. Als toefje op een uitgelezen dessert was de Puy, speciaal voor ons, ook nog uitgerust met een Romeinse ruïne in de vorm van een tempel gewijd aan Mercurius, beschermer van de reizigers. Gelovig als wij zijn offerden wij een restje brood, wat door toesnellend gevederte van onbekende pluimage, vast een trekvogel, een reiziger net als wij, onmiddellijk in ontvangst werd genomen.

En dat allemaal voor de luttele investering van 6 euro tol! 

 

De wereld blijft toch een wondermooi oord.

 

Schoolreisjes

Vulcania, 23 mei 2008

 

Onder de noemer “themapark” is nabij Clermont-Ferrand een vulkaanpretpark neergezet.

Je kunt je afvragen wat voor amusement je rond een vulkaan op moet zetten, maar de Fransen zijn er warempel in geslaagd om er een leuk park van te maken.

 

Dat is duidelijk niet altijd zo geweest. Als je de attracties elimineert, die de laatste drie jaar zijn toegevoegd, dan was het park sinds de opening in 2002 saai en educatief genoeg om als ideaal doelwit voor schoolreisjes te dienen. Het spannendste evenement was toen de “krater” (een diepe kuil van 50 meter met een diameter van een meter of 60 waarin met waterdamp, flitsende lichtjes en een luidspreker een vulkaan werd gesimuleerd). Verder werden enkele vulkaanfilmpjes vertoond, lagen er enige maquettes van het vulkanische landschap in de omgeving, werden in een aantal ruimtes bijna surrealistische effecten bereikt door op allerlei vlakken filmpjes te projecteren van lava- en modderstromen en waren een aantal min of meer serieuze diorama’s opgesteld over aardbevingen en vulkanen.

 

 

Om het helemaal boeiend te maken voor schoolmeesters was er een educatieve speurtocht door al dat moois uitgezet. Gezien de hoeveelheid schoolkinderen die we in het centrum zagen ronddwalen, verlaat er dan ook geen enkele leerling binnen een straal van 250 kilometer meer het onderwijs zonder ooit een bezoek aan het park te hebben gebracht.

 

We moeten toegeven, de toevoegingen van de laatste jaren zijn sensationeel. Voordat je de filmzaal betreedt staat er al een dreigend bord met de waarschuwing dat je niet naar binnen mag als je last hebt van je hart, als je korter bent dan 1 meter 10 of als je recentelijk een ernstige operatie hebt ondergaan. Dat begon dus al veelbelovend!

 

We lieten ons meevoeren op een “Dragon Ride”, waarbij je vastgegespt in een ligstoel een reis maakt door een ondergrondse wereld, bevolkt met draken. De stoel maakt synchroon met de film allerlei bewegingen; langzaam maar zeker waan je je in een angstwekkend verhaal en in een hele benarde positie. De beelden waren ook nog eens prachtig vormgegeven in 3D. En ter verhoging van de pret hadden we een hilarisch gillende buurvrouw naast ons ‘liggen’.

 

De zetel van onze volgende attractie bekeken we nauwkeurig voor we erin plaats namen, zelfs al ging die schuil achter de gezapige titel “De reuzen van de Auvergne ontwaken”. We namen plaats in een plastic fauteuil, die op een platformpje was gemonteerd. Aha. De vloer kon natuurlijk synchroon met de in 3D uitgevoerde film bewegen, wij zijn niet dom. Van het vreemde paaltje wat zich vóór ons bevond, konden we de functie niet duiden. Nou, verras ons maar. Wij laten ons graag verrassen. Een tweetal onder de zitplaats gemonteerde rubber slangetjes zagen we tijdens onze inspectie helemaal over het hoofd.

De reis begon en naarmate we de vulkaan naderden, voelden we ons een vlaag warme lucht in het gezicht geblazen worden. Even later gevolgd door wat onschuldige straaltjes water. Ok, aardig. Zeker voor je dure camera. Dat was het paaltje.

Maar toen we op het filmdoek een troep vervaarlijke slangen ontwaarden, die zich met gezwinde snelheid naar ONZE duidelijk herkenbare grijze zetels spoedde, zaten we in enen kaarsrecht gedrukt tegen onze rugleuning; we voelden de slangen onmiskenbaar langs onze benen glijden! Vanonder onze stoel zwiepten hun met lucht gevulde plastic naamgenoten druk tegen onze onderdanen heen en weer. Ze scoorden effect. Ook zonder buurvrouw.

 

Nee, ze moeten echt op gaan passen, in Vulcania. Dat ze het vooral niet té leuk maken. Want dan wordt het themapark onherroepelijk gestreept van de schoolreisjes-top-10. En dat kun je al die kinderen toch niet aan doen!

 

 

Wilde beesten

Millau, 7 juni 2008

 

Er is geen enkele dierentuin in Nederland die wij niet hebben bezocht. Urenlang hebben we doorgebracht met staren naar leeuwen, olifanten, giraffen, zebra’s, kangoeroes, kamelen, haaien, inktvissen, reuzenmosselen, chimpansees, gorilla’s, pinguïns (wat een vreemd woord, trouwens), stokstaartjes, papagaaien, krokodillen, ratelslangen en beren, om maar een willekeurige dwarsdoorsnede van de Hollandse diergaardebevolking op te noemen.

 

Later hebben we op onze reizen door de verschillende werelddelen een flink aantal van deze dieren in het wild waargenomen.

En dat is toch anders. Al is het maar dat de meeste wilde beesten een gezonde afkeer van mensen hebben en dientengevolge bij onze nadering er als een haas vandoor gaan. Waarmee je de neusbeer meer als een tussen de bomen verdwijnende bruine schicht aanschouwt dan als een verveeld voor zich uit starend beest in een kooi van drie bij drie meter. Waarna je dan drie weken later bij een zojuist ontwikkelde foto (we spreken over het predigitale tijdperk hier) van een boel bladeren moet bedenken welk dier ook al weer tussen al dat groen verborgen zat.

Ondanks de verminderde fotogeniekheid van wilde beesten heeft het toch wel iets, de jacht met het fototoestel. De voldoening die je ervaart wanneer het gewenste dier voor de lens komt, vertoont grote overeenkomsten met het gevoel dat je krijgt als je net die ene letter trekt bij Scrabble die je nodig hebt om een 7-letter woord te leggen, of als je tegen alle kansen in bij pokeren die vierde tien krijgt. Yesss! Hebbes!

 

Vreemd genoeg was dat gevoel veelal afwezig tijdens onze safari door het Krüger park. De chauffeur wist iets te goed de leeuwen, olifanten, neushoorns en nijlpaarden te vinden, en de op deze wijze gevonden dieren lagen in luie houdingen te rusten of stonden te grazen zonder zich veel aan te trekken van de zich verdringende fotograferende toeristen. Wat spanning en voldoening betreft leek het bijna op een dierentuinervaring, de angstaanjagende ijselijke verhalen over mensendodende lui- en nijlpaarden ten spijt.

 

Hier, aan de Tarn in Millau, was de spanning van de fotojacht wel volop aanwezig. Aan de met gaas beklede bomen kon je het al afleiden: hier huisde een beverkolonie. Elke avond, tegen zonsondergang, speurden we de oever en de rivier af met de camera in aanslag.

 

 

En vaak werd ons geduld beloond. De ene keer dook vlak voor ons opeens een koppie boven water. De volgende keer zagen we wel drie bevers spelen in het midden van de rivier. Twee dagen later zwom er gewoon eentje voorbij, tussen een groep eenden die deze vreemde eend in de bijt straal negeerde. Af en toe zag je ze zelfs op de rivieroever bezig met de verzorging van hun vacht.

 

Wilde beesten. Zomaar in Frankrijk langs een riviertje. Echt veel leuker dan Scrabble!

 

 

Onthaast

Millau, 14 juni 2008

 

Vandaag verkenden we de kloof van de Tarn-rivier, volgens onze reisgids één van de meest fascinerende ravijnen van Frankrijk. Met een diepte van 400 tot 600 meter, een breedte die af en toe terugloopt tot 30 meter en een lengte van 60 kilometer voorwaar een indrukwekkend litteken in de aardkorst.

In La Malène stonden we op de brug naar de rivier te staren. Onder ons zagen we het water van de Tarn woest schuimend tegen rotsblokken en brugpijlers bruisen en ik vroeg me af hoe die de waterkracht dag in dag uit kunnen blijven weerstaan.

 

Ik kon het niet laten om enkele sommetjes te maken. Stel dat de rivier sinds de tijd van de dinosauriërs (60 miljoen jaar geleden) bezig is om een kloof van 600 meter uit te slijten, dan doet de Tarn er dus zo’n 1000 jaar over om 1 rottig centimetertje dieper te komen. Mijn ontzag voor de onder mij voortbulderende rivier zakte. Zoveel lawaai voor die ene centimeter; de rivier had duidelijk geen haast. Veel razen maar geen diepgang kunnen krijgen.

Ik rekende nog een slag verder: uitgaande van een gemiddelde breedte van 60 meter, een hoogte van 500 meter en een lengte van 60 km heeft de rivier in totaal bijna 2 miljard kuub rots weggeslepen. Dat is toch mooi 30 m3 per jaar; een kei net iets groter dan onze caravan. En dat jaar in, jaar uit. Mijn respect voor de Tarn steeg weer. Iets.

 

Even verderop stopten we op een klein parkeerplaatsje, uitgehouwen in de wand van de kloof, omdat we aan de overkant van de rivier een aardig dorpje zagen liggen – een tiental huizen leek tegen de rivieroever te zijn geplakt. We wandelden een stukje langs de oever, totdat we warempel een kabelbaan zagen, over de rivier gespannen. Ernaast stond een auto geparkeerd en de chauffeuse, vergezeld door een dochtertje van een jaar of acht, was druk bezig om dozen gevuld met boodschappen en tuinplanten in de “cabine” te laden die aan de kabel hing: een houten platform van 1 meter bij 1 meter, met aan drie zijden een opstaande rand van 20 cm. We zagen zowaar een brievenbus op het stalen frame gelast.

 

Terwijl wij belangstellend toekeken, vroeg de dame ons of we misschien nog wat langer wilden blijven. Op onze vragende blik lichtte ze toe dat ze met haar dochter in de gondel plaats zou nemen, en als iemand op de oever de startknop in wilde drukken, bespaarde haar dat een noodsprong om nadat het wagentje in beweging was gekomen nog aan boord te komen. Natuurlijk maken wij tijd voor zoiets, dus wachtten we geduldig terwijl alle aankopen werden ingeladen.

 

 

Een duidelijk bord bij de schakelkast van de kabelbaan met de niet mis te verstane tekst ‘Verboden voor personenvervoer’ deed ons vragen welke andere manieren er waren om haar dorp te bereiken. Formeel bleek dat met een bootje te moeten, maar de rivier was momenteel zo wild dat ze de voorkeur gaf aan de kabelbaan. Na het inladen plaatste ze haar dochter op het platform, ging zelf in de open kant zitten en knikte ons toe om de knop in te drukken.

 

Ik duwde op start en de gondel zette zich in beweging, moeder en dochter langzaam van ons wegvoerend. Het meisje bleek onderweg meer geïnteresseerd in ons dan in haar avontuurlijke passage: zonder twijfel het resultaat van honderden eerdere oversteken. Halverwege zwaaide ze nog even, aarzelend. Daarna verdwenen ze uit ons leven en keerden terug in de van alleman afgesloten woonenclave.

 

 

In de inham waar wij onze auto hadden achtergelaten stond, behalve de personenwagen van de zojuist de rivier overgestoken inwoners, nog één andere wagen. Hoeveel mensen zouden er wonen in dat gehucht? Zes? Twaalf? Hoeveel speelkameraadjes voor het dochtertje? Hoe ging ze naar school? Hoe vaak per week verlieten ze hun retraite?

 

We stapten in ons busje en reden rustig verder. Over een millennium zullen de nazaten van het dochtertje nog één centimeter dieper zijn weggezonken in hun dorpje. Eén centimeter op 33 mensenlevens. Daar hoef je geen haast voor te hebben.

 

 

Natural Games

Millau, 28 juni 2008

 

De camping in Millau lag net buiten de stad aan de oever van de Tarn, samen met nog een vijftal andere campings. Al de eerste dag zagen we op een terrein 100 meter verderop een uit de kluiten gewassen circustent die ze net aan het afbreken waren. Ons was al op eerdere standplaatsen opgevallen dat het circus een normaal verschijnsel is in de zomer op het Franse platteland. Wij wensen de clowns, acrobaten, sterke mannen, spreekstalmeester en muzikanten veel succes maar hebben onze twijfels als het gaat om het welzijn van de eventuele paarden, honden en papegaaien en trekken de grens bij leeuwen, tijgers, olifanten en andere “wilde” dieren.

 

Enkele weken later ontwaarden we nieuwe activiteit op het terrein. Navraag leerde ons dat over enkele dagen het Natural Games Festival zou losbarsten, een drie dagen durend feestje waar beoefenaars van parapente, mountainbiken, bergbeklimmen en kanoën elkaar treffen tijdens krachtmeting en demonstratie, opgeluisterd met dans ende muziek.

 

 

Ondanks het feit dat we gedurende het festival regelmatig een uurtje op het terrein verbleven, hebben we geen kano kunnen ontdekken en enkel het opzetten van een klimwand en ampele pogingen tot koorddansen deden een bergklimaspect vermoeden.

Parapente beperkte zich tot de stunters die zonder hun parachutekoorden in de war te brengen fraaie salto’s uit konden voeren; andere trucs behoorden blijkbaar niet tot de mogelijkheden. Voor het mountainbiken waren twee zandheuvels en een houten lanceerstellage opgetrokken, waarop een vijftal bikers meermalen hun kunsten vertoonden.

Pas tegen tienen en na zonsondergang startte de muzikale dimensie, waarbij het verschil tussen soundcheck en concert niet altijd evident was.

Er was een druk bezocht terras maar de snacks bleven beperkt tot twee balies waar in principe hamburgers en sandwiches werden verkocht; gedurende het hele festival hebben we slechts eenmaal een uitbater achter één van deze toonbanken aangetroffen.

 

Ondanks al deze kritiek vonden wij het prachtig, wat leven in de brouwerij.

Maar op de camping heerste gedurende deze drie dagen de noodtoestand. De slagboom, die normaal tot 11 uur ’s avonds was geopend, werd overdag afgesloten en aan alle gasten werden tot nu toe niet noodzakelijk geachte slagboomsleutels uitgereikt zodat we konden in- en uitrijden. Dagen ervoor werden wij erop geattendeerd dat de komende nachten luidruchtig en onrustig zouden worden. De eigenaresse bekende ons later dat ze tijdens de festivaldagen amper een oog dicht had gedaan. Enkele kampeerders kozen eieren voor hun geld en het hazenpad.

Bij ons bleef de deur van de caravan tot 04:00 uur open staan, zodat we mee konden genieten van de laatste klanken van de optredens. Na drie dagen keerde de rust weer.

 

Jammer. Wij willen wel vaker een festival naast de camping!

 

 

Paranoia

Albi, 1 juli 2008

 

De streek rondom Albi gold in de 13e eeuw als een bolwerk van de Katharen, een sekte die de Bourgondische manier van leven en materiële instelling van de kerkleiders veroordeelde en een vergeestelijkte levenswijze predikte. De bloeddorstige onderdrukking van deze beweging, samen met de daarop volgende gewelddadigheden van de inquisitie, zorgde ervoor dat de godshuizen in deze regio het karakter van een burcht kregen, meer bedoeld om de kerkleiders tegen de lokale bevolking te beschermen dan voor godsverering.

 

 

Deze bastionarchitectuur werd niet alleen toegepast bij de bouw van de kathedraal van Albi, maar ook bij het gelijktijdig herbouwde Palais de la Berbie dat werd opgetrokken aan de oevers van de Tarn met metersdikke muren, kleine, massieve deuren en lange smalle vensters die uitstekend als schietgat konden fungeren.

 

 

Wij kwamen naar Albi om Toulouse-Lautrec te zien.

Nu valt dat natuurlijk niet mee omdat de goede man al meer dan honderd jaar dood is.

Het heeft de stad geen windeieren gelegd dat Henri de Toulouse-Lautrec hier niet alleen is geboren en getogen, maar dat hij in zijn jonge jaren bijzonder vrijgevig zijn moeder, ooms, tantes, neven en nichten heeft voorzien van een ruime dwarsdoorsnede van zijn vroegere werk, die de familie vervolgens aan de stad heeft geschonken.

In het Palais de la Berbie is sinds 1922, 21 jaren na zijn dood, het Musée Toulouse-Lautrec gevestigd. Het is maar goed dat je dit soort bolwerken nog nuttig kunt hergebruiken als museum; waar moet je ze anders nog voor inzetten…

 

Het was verboden om foto’s te nemen in het museum. Dit anti-fotografeerbeleid komen we wel vaker tegen in musea onderweg, en leidt soms tot extreme vormen waarbij alle apparatuur voor het binnentreden in de tentoonstellingsruimtes moet worden afgegeven bij speciaal hiervoor in het leven geroepen balies. Deze vorm van werkverschaffing was echter nog niet doorgedrongen in Albi; er hingen enkel verbodsborden, die door enkele geüniformeerd rondlopende streng kijkende suppoosten stilzwijgend werden beklemtoond. Gewoonlijk zetten wij dan de telefoon op “stil profiel” om links en rechts toch nog wat herinneringen vast te leggen. De spiegelreflex is minder geschikt voor verholen gebruik.

 

Maar dit keer… We weten nu nog niet of het komt door het gewelddadige verleden van het gebouw dat via osmose onze gedachten binnensloop. Of dat we gewoon paranoïde waren, een korte tijd, die middag.

Maar we waren er echt van overtuigd… Enkele medebezoekers waren niet wat ze leken… Die dame in die zwarte broek, met dat witte bloesje en korte grijze jasje. En die man met de lichtbruine ribbroek, de zware hoornen bril en dat handtasje. Geen van beiden, keken ze elkaar ook maar een keer aan. En naar de tentoongestelde werken keken ze evenmin. Nee, ze hielden de gasten in de gaten! Als we eens een keer alleen een verlaten zaal binnenliepen, kwam binnen de kortste keren één van de twee ook binnenslenteren om zich te buigen over één van de opgehangen informatiebordjes.  

We hadden te maken met echte undercoversuppoosten! Die gereed stonden om zich op de nietsvermoedende bezoeker te storten wanneer die zich ook maar even te buiten ging aan verboden activiteiten als het met een stanleymes te lijf gaan van de tentoongestelde meesterwerken, het openen van een deur met daarop Entree Interdit, het overschrijden van de langs de wand getrokken streep die de minimumafstand tot de kunstwerken aangaf of het maken van illegale fotoreportages.

Veel opnames hebben we niet kunnen maken. En helemaal zeker weten we het nog niet. Maar spannend was het wel, in het museum, die middag!

 

Extravadanses

Castres, 3 juli 2008

 

Juist waren we neergestreken op de camping in Albi, toen we een folder lazen over het Extravadanses Festival in Castres. We waren direct verkocht - daar wilden wij bij zijn. Twee dagen later reden we gepakt en gezakt richting festival.

 

Castres bleek een lieflijk stadje met ongeveer 50.000 inwoners en een fraai aan een rivier gelegen camping. Het enige minpuntje, dat de camping 3 kilometer van het stadscentrum af lag, wuifden wij goedgeluimd weg. Da’s tenminste een aardige wandeling, riepen wij.

 

Het festival startte dezelfde avond en gewapend met een programma en een stadsplan spoedden wij ons weldra na aankomst naar de festiviteiten, die op verschillende plekken in de stad werden gehouden.

 

De opening werd verricht door een amateurgezelschap dat Spaanse dansen in het repertoire had. Zoals gewoonlijk in dit soort ensembles, staken 1 of 2 leden met kop en schouders boven de rest van de groep uit. Eigenlijk is dat jammer, omdat daardoor de aandacht al snel valt op de beperkingen van de overige leden en niet op de bereikte prestaties.

 

 

Na afloop leerde navraag bij de balie van het aanpalende theater ons dat het volgende programmaonderdeel vanwege een dreigende regenbui  verplaatst was naar een museum aan de andere kant van het centrum. Een van de organisators moest toch die kant op en zou ons de weg wijzen. En even later liepen we met de vinnig doorstappende mevrouw door de uitgestorven straten van het centrum van Castres. Al snel bleek dat een gids geen overbodige luxe was: door allerlei steegjes, binnenpleinen en poorten kwamen we uiteindelijk op onze bestemming. De zaal was inmiddels volgestroomd. En echt vol: we konden er niet meer bij. Zelfs de voorspraak van de zich verantwoordelijk voelende organisatrice leverde geen resultaat op. Wel kregen we als troost (we waren per slot van rekening speciaal voor het festival helemaal uit Holland gekomen!) gratis toegang tot het museum!

 

De volgende dag. Overdag bekeken we het stadje, waar in het Goyamuseum warempel enkele echte werken van de meester hingen! Mooi meegenomen, maar daar kwamen we niet voor.

Die avond waren er twee podia gelijktijdig in bedrijf. Pal in het centrum aan een plein werden honderden tafels en duizenden stoelen in een afgezette ruimte voor het hoofdpodium geplaatst. Als je had gereserveerd kon je hier, smullend van een diner van 9 euro 50, genieten van de op het podium opgevoerde dansen. We hadden overwogen om hier ook te eten maar waren tegen zessen gezwicht voor enkele pizzapunten. Niet onverstandig, bleek: het diner bestond naast een flesje water en een broodje uit een dienblad waarop in enkele plastic bakjes de etenswaren waren verdeeld. Het geheel werd gecompleteerd door een wegwerpvork en -mes en het eindresultaat zag er uit alsof een gemiddelde soldaat het niet zou willen ruilen voor zijn portie rats, kuch en bonen!

 

Wij hadden ons een plaats verworven naast het traliehek wat om de rijen eettafels was geplaatst en hadden hiermee prima zicht op zowel de opgevoerde dansen als op de dinergasten.

Vooral de direct aangrenzende tafels kregen onze aandacht, terwijl die bezet werden door een verzameling inwoners uitgedost met cowboyhoeden, -laarzen, -broeken en andere zeer wildwest aandoende attributen. We bleken de eer te hebben om achter de plaatselijke linedancegroep een plaats te hebben gevonden, die ons een uurtje later dan ook verraste met een doordreunend passenspektakel.

 

 

Het amateurgehalte was die avond groot. Behalve de lijndansers konden we plezier beleven aan diverse min of meer plaatselijke dansscholen, compagnieën en jazzballetten waarin dan ook veelal tienermeisjes schitterden à la Madonna, Janet of Britney. En ook de 50-plussers waren aanwezig terwijl ze toegerust met pruiken en hoeden plechtstatig en bedachtzaam dansen uit de renaissance opnieuw tot leven brachten – voor zover die dansen ooit hebben geleefd.

 

Tegen tienen begon op een ander plein in de stad een balletvoorstelling uitgevoerd door leerlingen van het Conservatorium voor Muziek en Dans van de Tarn, een optreden waarvan we eerder die dag deels de repetitie hadden bijgewoond. Hierdoor waren onze verwachtingen niet echt hoog gespannen. Dus misschien moet je bij een ballet nooit naar de repetitie gaan kijken. De leerlingen gaven namelijk een schitterend uitgevoerde professionele dansvoorstelling weg. In onze ogen, tenminste. Meegesleept door muziek en dans waanden we ons een uurtje in een andere en mooiere wereld.

 

 

Op zo’n moment heb je toch spijt dat je je niet op je achtste je eerste maillot hebt laten aanmeten.

 

Kaarsenprocessie

Lourdes, 11 juli 2008

 

Het regent.                   

Uit de luidsprekers om ons heen schalt het gebed in ten minste vijf verschillende talen, een potentiële Babylonische spraakverwarring die veroorzaakt wordt door een lijvige groep in kleurige pijen gestoken personen die ik met mijn uitgebreide religieuze ervaring als priesters identificeer. Duizenden mensen verdringen zich langs de balustrade van het bordes, sommige bewapend met kaarsen, de meeste met een foto- of filmcamera. Honderden opgestoken paraplu’s maken de rijen toeschouwers ondoordringbaar voor korte blikken; als je iets wilt meekrijgen van de zich onder het bordes afspelende ceremonie moet je je door de menigte heen wringen om op z’n minst een plaats in de tweede rij te bemachtigen.

 

In de invallende duisternis onder ons slingert zich de processie door de regen; elke gelovige klampt zich vast aan een kaars. De invalide deelnemer verplaatst zich met de typische Lourdes-driewieler die hier de plek van de gewone rolstoel inneemt. Zij vormen de elite onder de pelgrims; elk vergezeld van ten minste één verzorger en de rolwagen uitgerust met een huifkap zodat de eredienst droog en enigszins comfortabel kan worden bijgewoond. Onder elke huif glinstert het licht van een kaarsje.  

 

 

“Ik dacht even dat we buiten Europa waren…” laat Mieke zich ontvallen. Het tafereel voor ons heeft inderdaad iets wat de meer primitieve instincten aanspreekt: de doelgericht voortschuifelende en gebeden prevelende drom mensen in de ban van een zonderlinge vervoering, het monotone dreunen van de liturgie in allerlei talen, de talloze flakkerende kaarsen en de gehuifde driewielers horen al lang niet meer in onze Westerse beschaving thuis; dit is geen religie meer, dit is bijgeloof, rechtstreeks appelerend aan duistere en terecht onderdrukte instincten. De bedevaartgangers versmelten tot een massa, doelgericht en bespeelbaar. De sfeer is gespannen, vol van verwachting. Elk moment kan er een wonder plaatsvinden.

Maar de gebedsdienst loopt al weer ten einde. Vandaag geen hoofdprijs in de religieuze loterij, het wonder wordt niet uitgekeerd. Maar morgen een nieuwe ronde met nieuwe kansen. Want in de basiliek zijn honderden, wie weet wel duizenden bedankjes opgehangen door gelovigen die genezing vonden in de bedevaart of het eens door Maria ‘ingestraalde’ bronwater. Tassen vol blauwwit plastic in de vorm van haar gestalte worden gevuld met het heilige water weggedragen.

 

Nog maar een halve eeuw geleden, precies een eeuw nadat Maria verschenen is aan Bernadette, werd hier een gigantische ondergrondse basiliek gebouwd met plaats voor meer dan 30.000 mensen.  

 

Miljoenen trekken jaarlijks naar Lourdes. Waarvan een minderheid met toeristisch oogmerk. En fascinerend is het zeker. Al die gelovigen, duizenden per dag, hopend op genezing, een nieuwe jeugd, een wonder of het eeuwige leven.

 

Ongelofelijk.

 

 

Tourkoorts

Lourdes, 14 juli 2008

 

Al weken van tevoren werden langs de wegen gele waarschuwingsborden geplaatst. De Tour de France was in aantocht en bijgevolg zou op 14 juli de doorgaande weg tussen elf en vier uur gesloten zijn voor alle verkeer.

Nu ben ik altijd van mening geweest dat er maar één ding vervelender is dan sporten, en dat is kijken naar sporten. Als “live” toeschouwer een voetbalwedstrijd bijwonen is al vervelend, maar waarom een zinnig denkend mens urenlang ergens in de berm tussen de brandnetels gaat staan wachten om in één minuut tijd een honderdvijftigtal fietsers  voorbij te zien trappen is mij altijd een raadsel geweest.

 

En nu bevonden we ons hier langs de kant van de weg tussen de brandnetels en enkele dorpsbewoners omdat hier over twee uur de Tour voorbijkwam.

Tja.

 

We stonden er nog maar net of de bij onze kruising dienstdoende gendarme verplaatste een aantal hekwerken en sloot daarmee de weg resoluut voor alle verkeer af. Hierdoor hoopvol gestemd (ze zullen dan wel zo komen) namen we plaats op de vangrail en wachtten.

Ik had begrepen van mensen die het kunnen weten (wielrenners en andere fietsliefhebbers) dat er zoiets als een tourkaravaan was, tientallen auto’s die voor de renners uitreden om van deze fantastische gelegenheid gebruik te maken hun producten nog eens onder de aandacht te brengen.

 

Vroeger, toen TV kijken nog tot mijn dagelijkse bezigheden hoorde, was ik die ene Nederlander (als ik mijn omgeving mag geloven tenminste) die bij een reclameblok niet terstond zapte naar een alternatieve zender of koffie, chips, koekjes, bier of andere versterkingen ging verversen. Ik bleef gewoon zitten en liet de boodschap van allerlei tot consumptie of een beter leven aanzettende filmpjes over me heen gaan. Het is nu ook weer niet zo dat ik en reclame twee handen op een buik zijn, maar ik kan goed leven met reclame.

Al moet ik wel toegeven dat ik vaak onder het TV-kijken een boek zat te lezen terwijl ik daarnaast ook nog een PC had aanstaan waarop ik druk doende was een spelletje te spelen of een website te lezen en daar weer naast op de laptop van mijn werk met een rapport of planning bezig was. ’s Avonds, ja. In die tijd was ik nog hartstikke gek.

In ieder geval, tijd voor zappen had ik gewoonlijk niet, waardoor ik gemeenzaam bekend was met alle actuele reclameboodschappen. Ik durf te stellen dat ik dan ook één van de weinige Nederlanders ben die ELKE reclameboodschap van de Frisia  h e l e m a a l  heb uitgekeken!

 

Hoe dan ook, ik kon wel sympathie opbrengen voor iets banaals als voertuigen voor promotionele activiteiten. En er zaten wel geinige constructies bij.

 

 

Op één ding had ik niet gerekend. Sommige auto’s hadden namelijk reclamemateriaal bij. Om weg te geven. Of beter – om uit de auto te gooien.

We praten hier dan niet over T-shirts, sporttassen of schroevendraaiersetjes, maar over pennetjes, sleutelhangers (ik wist niet dat die dingen nog bestonden!), plastic tasjes, een zakje koekjes en andere goedbedoelde snuisterijen. Er bleek zelfs een zekere opbouw in de volgorde van het strooigoed te zitten: de eerste wagens verspreidden tasjes, zodat je wat had om de rest van de vangst in op te bergen.

Bovendien kreeg je het strooigoed niet zomaar – ook de andere toeschouwers aasden op de buit! Wilde je echt scoren, dan was een bepaalde techniek noodzakelijk.

Allereerst moest je je opstellen op tenminste honderd meter van de vorige verzamelaar, zodat de bijrijders van de karavaan tijd hadden om zich te herstellen van de vorige worp. En de kans dat zo’n reclamewerper uitgerekend naar jou iets slingerde was stukken groter als je enthousiast zwaaiend met een vrolijke grijns op je gezicht de gooier tegemoet trad. Om er dan voor te zorgen dat jij en niet je buurman er met de buit vandoor kon gaan waren snelle reflexen essentieel! Onvermurwbaar, hard, meedogenloos kaapte ik een sleutelhanger onder de neus van het naast me staande bejaarde moedertje weg. Survival of the fittest in optima forma.  Dus dit, bedacht ik me, dit is nu sport. Topsport.

 

O ja, de wielrenners. Die waren inderdaad in no time voorbij. Zzzzoeff.

 

 

Vakantie!

Bidart,  18 juli 2008

 

Het lijkt erg moeilijk om vakantie te houden als je niet meer werkt.

Want vakantie is vrije tijd als tegenstelling tot werktijd. En als je niets anders hebt dan vrije tijd, wat is dan nog vrije tijd? Simpel, dat bestaat dan niet meer. Wij kunnen dus geen vakantie nemen. Een bedroevende en deprimerende constatering te meer omdat vakantie in onze vroegere werkzame jaren behoorde tot de leukste, spannendste en mooiste periode van het jaar. Maar nu dus niet meer. Nooit meer.

Daar hebben we onszelf toch mooi mee te pakken!

 

We zagen het al direct toen we de Franse kust bereikten: hier was het vakantie. Na de licht hysterische en commerciële religieuze kermis van Lourdes en de magnifieke cols in de Pyreneeën zaten we in de zonnebrand.

Overal om ons heen genoten voornamelijk Britten en onze landgenoten (Nederland had blijkbaar ooit en zonder het aan ons te melden Biarritz en omstreken als vakantiebestemming aangemerkt) van hun jaarlijkse zomerse werkonderbreking van twee, drie of een hoogenkele keer vier weken. 

 

Meerdere campings hadden aan de poort al een bordje opgehangen dat ze helemaal “complet” waren en wij konden pas na enig zoeken en telefoneren een vrij plekje vinden op een leuk kampeerterrein. We installeerden caravan en voortent en… probeerden om vakantie te gaan vieren. Oude gewoontes leer je per slot van rekening niet zo snel af.

 

We barbecueden, bezochten het strand, lieten ons in allerlei Tourist Offices uitleggen welke bezienswaardigheden absoluut bekeken moesten worden, keken naar een lokale dansvoorstelling op het dorpsplein, aten een pizza, woonden een pelote-wedstrijd bij (een Baskische vorm van kaatsen die net zo veel overeenkomst vertoont met het gelijknamige balspelletje dat met name meisjes in mijn jeugd beoefenden als een Formule-1 race met een ritje op de draaimolen), bezochten wat fraaie stadjes in de omgeving, beoefenden de badmintonsport, namen op een terrasje wat koude drankjes tot ons, bestudeerden allerhande folders en reisgidsen, bekeken een aantal spannende dvd’s (met name de oude Belgische jeugdserie van Johan en de Alverman bleek een hit te zijn), speelden een potje Kolonisten, lagen languit in een luie stoel in de zon, dronken een pastis, lazen een boekje, aten een ijsje, ontbeten met baguettes dan wel croissants, werden door de bewaking verzocht om ’s nachts wat minder herrie te maken, namen de tandradbaan naar de top van een berg waar we de vlucht van de vale gier konden bewonderen, beklommen steile kustkliffen, smeerden ons dagelijks in met aftersun crème, stonden laat op en ga zo maar door.

 

 

We amuseerden ons opperbest, dat wel. Maar hadden we nu het echte vakantiegevoel? Kunnen we dat nog wel hebben? Helemaal zeker weten we het nog niet. Volgend jaar maar weer eens proberen

 


-Top-
>Home>