Van monniken, nonnen en dwazenKastraki, 23 september 2005
De Meteora kloosters zijn wereldberoemd en trekken dan ook een constante stroom bezoekers. In een bergachtig landschap priemt een aantal eenzame rotspunten omhoog uit het dal. En een stuk of wat kluizenaars vond het een leuk idee om bovenop deze pieken te gaan wonen. Dat had natuurlijk wel wat voordelen: je was dichter bij god, en, waarschijnlijk belangrijker, je hoefde niet meer iedere keer als er een struikrover voorbij kwam je hele hebben en houwen af te geven. Bovenop de toppen struinden namelijk verbazingwekkend weinig struikrovers voorbij. Geloof kan bergen verzetten: uiteindelijk werden maar liefst 24 kloosters op de rotsblokken gebouwd, waarvan er nu nog 6 te bezoeken zijn. En ik moet toegeven, als je in de wereld van de zwevende kloosters zo’n rots hebt beklommen (gewoon met een in het gesteente uitgehouwen trap; het moeizaam via een touw omhoog klauteren is al jaren niet meer in zwang en zou natuurlijk ook een nadelige impact hebben op de hoeveelheid bezoekende toeristen) tref je een juweeltje van een kasteeltje aan. Een Grieks-orthodox kasteeltje, dat wel, met een bijbehorende Grieks-orthodoxe kerk. Ik ben zeker geen specialist in de iconografie van deze kerkleer, maar één ding viel ons al snel op bij het bewonderen van de muurschilderingen in deze godshuizen: ze beeldden praktisch allemaal het leven ven een heilige uit, en de kunstenaars waren vooral geïnteresseerd in de wijzen waarop de toen nog aspirant-heiligen om het leven zijn gekomen. En die waren stuk voor stuk afgrijselijk, dat was duidelijk. Als je in de kerk om je heen keek zag je pijnbanken, kruisen, brandstapels, uitgestoken ogen, afgehakte ledematen, vierdelingen, spijkertonnen en andere huiveringwekkende manieren in gebruik waarmee de ene na de andere heilige naar zijn schepper werd gezonden. Een heilige in de Grieks-orthodoxe kerk heeft een afschuwelijke en pijnlijke dood voor de boeg, zoveel is zeker.
Kennelijk heeft dit geloof het niet zo op vrouwen. En in de Meteora kloosters viel het vrouwzijn blijkbaar nog te bedekken met een lapje stof; enkele honderden kilometers verderop ligt het Athos schiereiland, het Griekse toppunt van reli-verdwazing. Het is bebouwd met 20 kloosters en de 1.500 monniken op Athos zijn zo door blinde ijver gedreven dat er op het hele schiereiland, hoewel de tuin van moeder Gods genoemd, geen andere persoon van vrouwelijke kunne mag komen. Hiermee wordt de halve wereldbevolking eenvoudigweg de toegang ontzegd. Dat wil beslist niet zeggen dat je er als man zomaar binnen kunt lopen; slechts 10 bezoekers per dag mogen Athos betreden, met speciale op motivering verstrekte verblijfsvergunningen, en dat zijn voornamelijk geleerden die de uitgebreide bibliotheken van de kloosters willen raadplegen en kunsthistorici die de naar schatting 20.000 iconen eens tegen het licht willen houden. Zelfs met deze maatregelen vonden de kloosterlingen dat een smet hun vorderingen tot God in de weg stond. Dus werd besloten dat ook alle vrouwelijke dieren van het schiereiland geweerd moesten worden! Al snel bleek echter dat deze schikking allerlei ongemak met zich meebracht – de broeders misten hun eitje aan het ontbijt (ze zeggen de dooiers nodig te hebben voor het maken van temperaverf voor de iconen) en het glas melk in de hete namiddag. Bovendien bleken de muizen en ratten zich niets van het verbod aan te trekken en zich ongebreideld voort te planten. Dus werden op het verbod drie uitzonderingen gemaakt – eieren leggende kippen, melkgevende geiten en ongediertevangende poezen mogen zich weer op het schiereiland bevinden. Om ervoor te zorgen dat deze achterlijke en in Europees verband illegale regeltjes in onze moderne tijd van gelijkberechtiging en internationale samenwerking ongestoord gehandhaafd kunnen blijven, hebben de Grieken Athos zo’n beetje zelfstandig verklaard – het schiereiland Athos valt dus buiten de EU, dank u! De (ook vrouwelijke) toeristen varen en masse op een afstand van 500 meter uit de kust (de door god geaccepteerde smetgrens) langs de kloosters, want het zijn naar verluidt schitterende voorbeelden van byzantijnse bouwkunst. Waarbij wij ons afvragen wie dwazer is – de monniken, de toeristen of de Griekse regering. Meteora: deze habijtenhabitat is echt te mooi om waar te zijn...
|
Vooruit met de geit!Káto Gatzéa, 3 oktober 2005
Het schiereiland Pílion was eens het woongebied van de centauren, mythische wezens die half mens en half paard waren. Vroeger hadden de verhalenvertellers het grote voordeel dat iemand zelden verder dan 30 kilometer van zijn geboortehuis dwaalde. Daarmee konden ze hun fantasiefiguren nog een beetje in de buurt situeren, de goden op de berg Olympus, de ingang naar de onderwereld in de Mani, één van de schiereilanden van de Peloponnesos, de centauren op Píllion. De enige beesten die wij tegenkwamen die enige gelijkenis met de centaur vertoonden, waren de geiten.
Even terzijde. Er komen kruisingen voor van schapen en geiten, die onder twee benamingen bekend staan. Is de moeder een schaap en de vader een geit, dan is de nakomeling een gaap. Is de vader een schaap en de moeder een geit, dan heet de nazaat een scheit. Deze informatie over gapen en scheiten wilden we jullie dus niet onthouden.
Geiten, dus. Die hebben de ruimte, in Griekenland. Want Griekenland heeft nog veel natuur. Het hele land grossiert in woeste onontgonnen heuvels en dalen, kaal en dor, kortom ideaal om er een kudde geiten op te jagen. Geiten zijn gek op doornige struiken en rotsblokken, en tieren welig in een dergelijke omgeving. Economisch gezien kun je niet veel met geiten – zelfs Grieken zetten geitenvlees enkel op het menu bij zeer speciale religieuze feesten als Pasen en Maria Hemelvaart (15 augustus). Geitenkaas is daarmee de voornaamste inkomstenbron van de geitenhouder en als je de woning van de gemiddelde hoeder bekijkt, is dat in ieder geval geen vetpot. Het is dan ook niet voor niets dat God de voorkeur geeft aan geitenhoeders als intermediair, daarmee geeft Ie ze af en toe nog een mogelijkheid om uit hun kansarme omgeving te ontvluchten. Geiten eten alles. Daarom worden ze geweerd uit natuurreservaten; geiten begrijpen niets van natuurbehoud en vreten zonder aanziens des plants alles op wat ze tussen hun tanden kunnen nemen; als een kudde geiten een tijdje over een berghelling heeft gedarteld is er geen plant meer in leven. De Griekse regering heeft een merkwaardige visie op natuurreservaten. Natuurlijk doen ze hun best voor het behoud van hun unieke natuurlandschappen … totdat er een brandje overheen is gegaan. Als het vuur is uitgewoed, verliest het gebied zijn status als natuurreservaat en wordt het vrij toegankelijk voor geiten en projectontwikkelaars. Met dat soort regels kweek je natuurlijk mensen die de natuur graag een handje willen helpen. En laatst zou ik bijna zweren dat ik een geit zag met een doosje lucifers. Of was het toch een centaur?
|
Griekse zondagMakrinítsa, 9 oktober 2005
Wanneer je in Griekenland bent moet je doen als de Grieken. Dat leek ons een scherp plan. Vandaag was het zondag, en wat deed de gemiddelde Griek uit Vólos vandaag? Die, zo verzekerde ons Antonis, de vriendelijke campingeigenaar, gaan allemaal naar Makrinítsa, ‘het balkon van Pílion’. Door onze zwerflust reizen we bijna altijd door gebieden waar we nog niet eerder zijn geweest. Om dan ergens te komen ben je afhankelijk van kaarten en wegwijzers, zowel in de vorm van borden als in menselijke vorm. In Griekenland sta je dan voor wat uitdagingen. Detailkaarten van de omgeving hadden we niet – die hebben we praktisch nooit. Borden langs de weg zijn in het Grieks, en het Griekse alfabet wijkt zo sterk af van het onze dat ze niet te ontcijferen zijn tenzij je het Griekse alfabet beheerst. Dat had Mieke al direct na aankomst in Griekenland door, waarop ze zich met overgave aan de studie had gezet. Ze kon dan ook al een aardig woordje lezen, alleen ging het nog niet zo snel. En dan mis je, zelfs op de smalle bergweggetjes in de Pílion, al gauw een aantal aanwijzingen. En we vonden de Grieken echt aardige en gastvrije mensen, hoor. Maar kennis van Engels, Frans of Duits, zeker in deze bergdorpjes, was slechts zeer sporadisch aanwezig. De aanhouder wint echter, en zoveel weggetjes lopen er nou ook weer niet door de bergen, zodat we uiteindelijk op het dorp Makrinítsa stuitten. Of nauwkeuriger gezegd, op een lange rij geparkeerde auto’s langs de smalle bergweg die op een naderende beschaving wees. Want dat is natuurlijk één van de nadelen van zo’n dorpje; veel parkeerplekken zijn er niet. Gelukkig hielden veel Grieken het al weer voor gezien toen wij er aankwamen; aangespoord door vrouw en een stel dreinende kinderen lieten ze in grote getale het bergdorp achter zich, op zoek naar de dichtstbijzijnde taverna of hamburgertent, afhankelijk van de zeurkracht van de vergezellende kinderschaar. We parkeerden de auto dus praktisch onder de invalsweg naar het dorpje. We passeerden een aantal kraampjes ter laving van de kooplust van de bezoekers, waarbij ons vooral het ingemaakte fruit opviel in al zijn kleurenpracht en de fantastische poppen. Het centrale dorpsplein viel op door de drie reusachtige platanen die er groeiden. Eén ervan had zelfs een bijbaantje als klokkentoren voor de ernaast liggende kerk; een erebaantje dat aan weinig platanen wordt gegeven! Een ernaast gelegen bron deed door een aanwezig drinkbakje allerlei genezende werkingen vermoeden; doordat de bijgevoegde tekst voor ons Grieks bleef hebben we daar geen zekerheid over kunnen krijgen. De wegen en paden door het plaatsje vielen ons op door hun onbegaanbaarheid. Steil en oneven leken ze ons bij dagelijks gebruik een garantie voor verzwikte enkels en gebroken benen; wij vonden ze amper begaanbaar. Onze Griekse medetoeristen hadden er duidelijk minder moeite mee. Aangeleerde of erfelijke vaardigheid, vroegen wij ons af…
|
De EU geeft ze van katoenStylida, 10 oktober 2005
Het sneeuwde, onderweg naar Stylida. Nu is er tegenwoordig natuurlijk van alles mis met het klimaat, maar we verwachtten niet dat we in oktober langs de kustweg van Griekenland in een sneeuwbui terecht zouden komen. Bovendien was het buiten een graad of 25 en scheen de zon in een strakblauwe hemel. Even vreesden we een hemelse ingreep: tenslotte lag de berg Olympus, de woonplaats van de Griekse goden, slechts een kilometer of 200 naar het noorden. En wat is 200 kilometer voor een god? Juist, niets! Een passerende vrachtwagen lichtte een tip van de sluier op: hij was volgeladen met katoen! Daar vielen ons de schellen van de ogen en zagen we opeens dat we al kilometers langs de katoenvelden reden. En het was oogsttijd, waarbij een flink gedeelte van de binnengehaalde katoenbollen zo te zien langs de weg terecht kwam. Later leerden wij dat katoen en ook tabak enkel door de EU-subsidie in Europa rendabel te verbouwen is. Wel bijzonder tweeslachtig: op het roken van tabak een forse accijns heffen en aan de andere kant de verbouw subsidiëren. In ieder geval heeft dat er toe geleid dat Griekse boeren massaal zijn overgeschakeld op deze twee gewassen. Waardoor we nu een katoen- en tabaksberg hebben, in de EU. Waardoor sommige boeren worden betaald om NIET te oogsten maar de hele zooi weer onder te ploegen. ’t Is om tabak van te krijgen. Microverspilling en macro-economie… of gewoon kortzichtig.
Kortzichtig mogen wij dan misschien ook wel zijn, maar de stoompluim die onder onze motorkap uitwaaierde terwijl we onderweg waren naar onze nieuwe standplaats in Stylida zagen we wel degelijk! Onze garagestop in Bari had duidelijk niet het door ons gewenste resultaat geboekt; de motor was weer oververhit, de radiateur weer leeg gekookt en wij stonden weer langs de kant van de weg stoom af te blazen. Behalve een bruine hadden we gelukkig beiden inmiddels ook een dikke huid voor deze lotgevallen ontwikkeld; we maakten van de gelegenheid gebruik om de aan de parkeerhaven palende katoenvelden aan een nader onderzoek te onderwerpen, terwijl de radiator afkoelde. Wit en pluizig. Klaar voor de oogst. En, concludeerden we, duidelijk geen sneeuw.
|
PelopsEpidavros, 12 oktober 2005
Even een aardig stukje Griekse mythologie. Pelops was een Griekse held die uit zou groeien tot de machtigste man van het naar hem genoemde schiereiland, de Peloponnesos. Hij had een moeilijke jeugd achter de rug: zijn vader (Tantalus, jawel, van de kwelling) wilde een feestmaal bereiden voor de goden toen hij tot de ontdekking kwam dat er te weinig vlees voorhanden was. Om dit op te lossen slachtte hij zijn zoon en zette die voor aan de goden. Gelukkig voor Pelops hadden de goden door wat voor vlees ze in de kuip hadden en met een beetje puzzelen werd Pelops weer in elkaar gezet. Wat de goden maken, dat maken ze goed en Pelops herrees zo mooi uit het bloedbad dat Poseidon ter plekke verliefd werd op onze held, zodat hij de volgende paar jaren als schandknaap door oom Poseidon werd gebruikt. Gelukkig stierf zijn vader waarop Pelops koning werd van Klein-Azië. Hij was echter nog maar amper koning toen zijn land werd overspoeld met barbaren, waarop hij met een grote schare volgelingen naar het westen vluchtte en landde op het toenmalige Arkadia (nee, de streek was toen natuurlijk nog niet vernoemd naar onze held!).
Amper daar aangekomen werd hij verliefd op Hippodamea, de dochter van koning Oenomaüs. Die laatste was er faliekant tegen dat zijn dochter ooit zou trouwen, omdat een orakel voorspeld had dat zijn schoonzoon hem over de kling zou jagen. Hierdoor werd elke would-be schoonzoon uitgedaagd tot een paardenwedren; als de koning won dan moest de aanstaande schoonzoon sterven, won de vrolijke vrijer dan moest de koning vroegtijdig naar het hiernamaals. Nu had de koning twee magische paarden, zodat hij tot nu toe nog elke race had gewonnen. Als teken van goede smaak spijkerde hij de hoofden en ledematen van de arme ex-huwelijkskandidaten aan de paleispoort waar inmiddels dan ook al een aardige collectie koningszonen hingen te stinken. Gelukkig voor onze held wilde Hyppodamea onderhand ook wel eens een keertje trouwen zodat zij samen met Pelops de paardenmeester van de koning, Myrthilos, omkochten om de strijdwagen van Oenomaüs te saboteren. Myrthilos zou daarvoor een nachtje met de aanstaande bruid door mogen brengen en de helft van het koninkrijk op zijn naam krijgen. Hiermee overgehaald verving hij de houten pennen van de strijdwagen door was. Daardoor verongelukte de koning, onze held won de race, vermoordde Myrthilos zodat hij het hele koninkrijk én de huwelijksnacht met zijn bruid kon hebben en zette zo de eerste schreden op het pad die hem tot de machtigste man van het hele schiereiland zouden maken. Een dergelijke achtergrond zou hem tegenwoordig in het cachot of een psychiatrische kliniek doen belanden, waardoor je maar weer eens ziet: andere tijden, andere zeden.
|
Natuurlijk versterktEpidavros, 16 oktober 2005
In Epidavros ligt het best bewaard gebleven Griekse theater. Het biedt plaats aan bijna 15.000 toeschouwers en de akoestiek is zo fantastisch dat iedereen op welke tribune dan ook zonder enige apparatuur kan horen wat er op het toneel wordt gezegd. Knap, erg knap. Maar laten we wel bedenken dat de oude Grieken geen apparatuur hadden! En als ze dus een theater bouwden dan moest de akoestiek gewoon goed genoeg zijn. Ze konden per slot van rekening niet even een versterker inbouwen. De akoestiek is nog steeds uitstekend, voor de rest was er van het complex weinig overgebleven. En dan hebben ze hier nog geluk gehad; veel monumenten uit de oudheid zijn gesloopt om er kerken, kastelen of geitenstallen van te bouwen. Het theater is gerestaureerd en weer in gebruik genomen; elke zomer worden er voorstellingen gegeven. Voor de toeristen, maar dat was vroeger niet anders. De hele dag door worden er voorstellingen gegeven door schoolkinderen die een stukje hebben ingestudeerd om hun klasgenoten, die steevast op de verst van het toneel verwijderde banken gaan zitten, te vermaken. En steeds weer zie je de verwondering op hun gezichten als de op het toneel gesproken fluistering over een afstand van meer dan 100 meter prima verstaanbaar blijkt. Hoeveel theaters zouden ze hebben moeten bouwen voordat ze doorhadden hoe de wetten van de akoestiek in elkaar zaten? Hebben ze het wel ooit uit kunnen rekenen? Of was het altijd een zaak van eindeloos opnieuw proberen? Hoeveel theaters zouden ze dan wel niet direct na het bouwen hebben moeten slopen, omdat het geluid niet droeg, vanaf het toneel? Nee, de Grieken hadden het ook niet gemakkelijk, vroeger.
|
HeldentochtKórinthos, 20 oktober 2005
Het Kanaal van Korinthis veranderde bij de voltooiing meer dan 100 jaar geleden de Peloponnesos in een eiland. Blijkbaar vinden de Grieken dat het niet telt als een dergelijke verandering wordt teweeggebracht door menselijke inspanningen; tot op de dag van vandaag spreekt iedereen nog steeds over het schiereiland de Peloponnesos. Een keer een schiereiland blijft een schiereiland. De landengte waardoor het kanaal moest worden uitgegraven was 6,3 kilometer breed, lag zo’n 80 meter boven de zeespiegel (op het hoogste punt, dat wel) en het kanaal moest 25 meter breed en 8 meter diep worden. Alles bij elkaar moest er dus meer dan 10 miljoen kuub worden afgegraven om het te bouwen. Al in de 6e eeuw voor Christus waren er plannen om een verbinding te maken tussen de Golf van Kórinthos en de Saronische Golf, na de Grieken begonnen de Romeinen ermee (onder Nero werd zelfs enkele maanden door 6.000 slaven eraan gewerkt), de Egyptenaren waren van mening dat er een dermate groot hoogteverschil tussen beide Golven bestond dat het kanaal sowieso niet bruikbaar zou zijn, daarna speelden de Venetianen met het idee. Uiteindelijk werd onder Franse leiding en financiering tussen 1881 en 1893 het kanaal uitgegraven, zodat de omweg om de Peloponnesos van 325 kilometer niet meer nodig was.. Vandaag de dag varen er zo’n 30 schepen per dag door het kanaal, en dat is inderdaad niet veel. Grotere schepen kunnen er niet door omdat het te ondiep is, kleinere schepen niet vanwege de sterke stroming. Dat is ook de reden waarom er maar één schip tegelijkertijd door mag varen. Voeg daar nog bij de soms lange wachttijden, de hoge tol en het niet denkbeeldige gevaar dat er van de hoge steile wand stukken rots afbreken en daarmee voor de nodige blokkades zorgen. Nee, tegenwoordig zouden we hier geen kanaal meer uitgraven. Toch doet het je iets als je zo’n schip, begeleid door een sleepboot, door het kanaal ziet varen. Als je zo’n groot door mensenhanden gemaakte boot zo klein ziet worden in een ander groot, door mensenhanden gemaakt kanaal. De boot wordt groter en groter, vaart onder je door en wordt dan kleiner en kleiner om uiteindelijk het kanaal uit te varen. Hier wordt een prestatie geleverd, bijna heroïsch; een odyssee van antieke proporties.
|
Saab esta kaput – Griekse versieAsíni, 27 oktober 2005
We waren van Epidavros op weg naar Monemvasia, maar zouden daar nooit aankomen.
Om deze afstand van een kleine 200 kilometer te overbruggen, suggereerde onze routeplanner een tijdsduur van meer dan 4 uur, wat precies aangeeft over wat voor wegen de route leidde – smalle en steile bergweggetjes. En omdat er in dergelijke contreien amper interlokaal verkeer bestaat, erg rustig.
We hadden net 10 kilometer gereden toen de Saab alarm sloeg; de inmiddels welhaast vertrouwde en gevreesde “ping” gevolgd door een onleesbare mededeling op het dashboarddisplay deed ons opschrikken uit onze zetels waarin we zojuist waren achterover geleund voor een wonderschone rit door het heuvellandschap van de Pelop; aansluitend zagen we de stoom onder de motorkap uitkringelen. Juist reden we door een dorpje en konden mooi bij een benzinestation stoppen. De eigenaar kwam samen met vrouw en kinderen kijken wat er nu weer voor de deur stond en hielp ons vriendelijk met het opnieuw vullen van de radiateur. Na een kwartiertje was alles weer afgekoeld en gevuld en vervolgden we onze weg. En na nog een kwartiertje stonden we weer langs de kant. Tja, dat schoot zo niet op, bedachten we na de vierde stop anderhalf uur en 20 kilometer verder.
Door de smalle en bochtige wegen konden we de combinatie niet altijd onmiddellijk langs de weg stilzetten. Het gebeurde wel dat we rondreden met zo’n stomende mobiel, terwijl we doorheen de opstijgende dampen in ons beperkte blikveld nog een passant of tegenligger door de voorruit ontwaarden die ons goed bedoelend op onze motorkap wees – alsof wij het nog niet hadden opgemerkt. En natuurlijk hadden we ook deze keer de nodige jerrycans met water in de auto opgeslagen, maar we zagen toch al gauw alle bodems droogvallen.
We besloten om niet door te rijden naar Monemvasia maar onze bivak op te slaan in de buurt van Náfplio, en aldus belandden we in Asini op een bebost en verder verlaten strandterrein. We waren de hele dag onderweg geweest en hadden nog geen 40 kilometer afgelegd! De camping was eigenlijk gesloten, maar ach, dat vond de eigenaar geen enkel probleem. We moesten vooral maar een leuk plekje zoeken. Problemen met de auto? Nou, toevallig had hijzelf ook een auto met mankementen. Morgen zou er een vriend naar komen kijken, die dan direct ook even onze wagen kon nazien. No problem! De monteur kwam inderdaad langs, de volgende dag, wierp een korte blik op de radiateur en verklaarde dat we ermee naar een garage moesten. Ja, voor ons bleef het Grieks, maar de campingeigenaar fungeerde als tolk en gaf ons een routebeschrijving naar een betrouwbare garage; als we ter plaatse waren moesten we hem maar even bellen, dan zou hij wel aan de garagist uitleggen wat er aan onze auto schortte. Bovendien kon hij dan beter in de gaten houden dat we niet werden opgelicht. Ik help jullie zoals ik mijn zoon zou helpen, voegde hij toe, en welgemoed kuierde hij terug naar zijn reguliere beslommeringen. We reden in 10 minuutjes naar Náfplio, vonden na enig speuren en navragen de werkplaats en troffen daar behalve een schattig nestje jonge poezen een monteur die zijn oog een wijle op de motor van onze auto liet rusten, waarna hij ons via onze mobiel ingeschakelde tolk liet weten dat we een Saab-garage op moesten zoeken. Er was er zowaar eentje in Griekenland, 157 km verderop, in Athene. Drie dagen later zaten wij er ook. |
Neem toch de bus!Athene, 1 november 2005
We waren speciaal naar Athene gekomen zodat onze auto kon worden nagekeken. Eigenlijk lag de stad pas in een later stadium op onze route. Daags na aankomst op camping Athens, gelegen midden in één van de voorsteden en omgeven door woningen, meubelzaken, garages en een verdwaalde seksshop lieten we de vriendelijk meewerkende mevrouw van de receptie naar de garage bellen om ons er van te verzekeren dat deze geopend was. Door diezelfde dame lieten we ons vervolgens uitgebreid voorlichten hoe we er het beste heen konden rijden. Dat bleek niet zo moeilijk, de garage lag pal naast het Olympisch Stadion, en om daar te komen moesten we dwars door de drukke stad. Zonder al te vaak een foutieve afslag te nemen arriveerden we na drie kwartier bij de werkplaats, waar we van een Engelssprekende receptionist na een korte consultatie met zijn achterban te horen kregen dat we de auto achter konden laten, en dat we de volgende dag even moesten bellen. Wij vreesden een herhaling van onze garageavonturen in Portugal, waar we de auto bijna vier weken kwijt waren na een soortgelijk afscheid, maar het voorgevoel bleek ongegrond. We zouden de auto drie dagen later alweer kunnen ophalen. Maar zover waren we nog niet.
Na afscheid van de Saab en de garage te hebben genomen, begaven we ons maar eens naar het Olympisch Stadion, Spyridon Louis, dat speciaal voor de hosting van de Olympische Spelen van 2004 door architect Santiago Calatrava was voorzien van twee opzienbarende tribunedaken. Een goedwillende agent die bij de poort op wacht stond bemerkte onze interesse en gebaarde dat we gerust even een kijkje binnen in het stadion konden nemen - het was weliswaar gesloten maar er waren werkzaamheden - waar we dankbaar gebruik van maakten. We rondden het voetbalveld en sloegen onderwijl een 10-tal schoonmakers gade, welhaast minuscule poppetjes omringd door een kordon van zitplaatsen, dat met veel herrie en ieder een bladblazer bezig was de publieke tribunes te reinigen. Wij zijn best wel gemakkelijk te amuseren, maar het lopen over een grasveld, zelfs als dat een grasveld met Olympische aspiraties is, kan ons maar beperkt boeien. Natuurlijk maakten we van de gelegenheid gebruik om ook even het interieur van de sporthallen te bekijken. Bij het Olympische zwembad vergastte een bewaker ons op allerlei wetenswaardigheden omtrent het bad, de benodigde afmetingen en het verloop van de spelen. Na een uurtje ronddwalen, zochten we een bushalte op om in het stadscentrum te geraken. Daarvoor moesten we eerst een kiosk vinden voor de aanschaf van de noodzakelijke buskaartjes.
Kiosken zijn in Athene een soort van sociale werkplaats. Als je al geruime tijd niet meer deelneemt aan het arbeidsproces, en de sociale dienst schat de kansen dat zoiets de komende decennia zal gaan plaatsvinden praktisch nihil, dan kun je in Athene een vergunning aanvragen om een kiosk te beginnen. Een soort kruising tussen de bijstand en de WAO, dat is de Atheense kiosk. Wat dan ook meteen verklaart waarom kiosken in het stadsbeeld van Athene zo’n beetje zij aan zij staan. Je bent nooit meer dan 50 meter van de volgende kiosk. Ze verkopen sigaretten, snoep, fris, ijs, zonnebrillen, koffie, briefkaarten, fotorolletjes, tandenborstels en verder alles wat de kioskhouder ooit eens goedkoop op de kop heeft kunnen tikken. Daarnaast verkopen ze ook buskaartjes. Al snel bleek de kioskdichtheid in de buitenwijken een stuk minder te zijn dan in het centrum. En laat die ene die we troffen nu net de enige kiosk in Athene zijn die geen buskaartjes verkocht…
Al zoekend liepen we in ieder geval alvast richting centrum, en daardoor vonden we gelukkigerwijs al snel een bord met verwijzing naar een lokaal ziekenhuis. Niet dat we onwel geworden waren van de hitte of de inspanningen, maar we verwachtten bij een ziekenhuis in ieder geval een kiosk! En gelijk hadden we, waarop we maar meteen 10 buskaartjes aanschaften! Een halte was snel gevonden, waarna de vraag rees waar we precies heen moesten. We legden de vraag voor aan een Griekse dame die samen met ons de bushalte flankeerde. Die sprak gelukkig “a little bit of the English, yes” alleen had ze geen idee welke buslijn richting centrum voerde. Terwijl Mieke en ik overlegden aan de hand van onze reisgids en de summiere aanwijzingen op het bushokje welke autobus we het beste konden nemen, hield de kordate Griekse vrouw enkele voorbijgangers aan en wist ons even later mee te delen welke lijn we moesten nemen, waar we over moesten stappen en welke bus we vandaar weer konden gebruiken om uiteindelijk in het centrum aan te komen. Ze stapte samen met ons op de bus en knikte ons bemoedigend toe toen we enkele haltes verder uitstapten om over te stappen. Lief, zeker ook omdat je een dergelijke houding in een grote stad als Athene niet meer verwacht. We vonden het centrum, deden wat toeristische dingen als rondkijken en foto’s maken, checkten onze mail in een internetcafé en wilden daarna weer terug naar de camping. Dat is niet zo moeilijk als je ook met de bus vanaf de camping naar de stad bent gegaan, alleen waren wij met de auto vertrokken deze ochtend. En die camping, hoe heette die ook alweer? Aan welke straat lag die? En welke bus moesten we daarvoor hebben? Pfffft.
Gelukkig vonden we een campingfolder in de rugzak, waarin niet alleen het adres was opgenomen maar ook hoe je er met openbaar vervoer kon komen. Hoe moeilijk kon dat zijn. Na te hebben achterhaald vanaf welke halte de lijnen vertrokken, togen we naar het busstation en stapten in de juiste autobus. Samen met 70 andere passagiers, waardoor we amper meer een glimp konden opvangen van waar wij reden. Het werd donker en dan zien de dingen er sowieso heel anders uit dan bij daglicht, en tot overmaat van ramp begon het te regenen waardoor de ramen al snel waren bewasemd en we helemaal niets meer konden waarnemen van wat er buiten aan herkenningspunten voorbijgleed. Net wilden we maar eens wat medepassagiers aanklampen met de vraag of we al een camping waren gepasseerd, toen Mieke bij een toevallige stop door de openslaande deur een haltenaam herkende. De volgende halte stapten wij uit. Pal tegenover de camping.
Verdwalen? Wij? Nooit!
|
ArcheologicaAthene, 3 november 2005
Archeologie is een wetenschap. Die wordt beoefend door archeologen. Je zou dus verwachten dat de grote archeologische sites en musea in een stad als Athene wetenschappelijk worden beheerd. Er zijn ook wel tekenen die daarop wijzen. Zo zijn alle oudheidkundige bezienswaardigheden in Athene (trouwens, in heel Griekenland) om 3 uur ’s middags gesloten. Wij hebben lang nagedacht over de achterliggende reden en zijn uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat hiermee een forse economische injectie wordt gegeven aan terrasjes, bars, restaurants, souvenirwinkels en andere neringdoenden. Want wat doet een toerist die om drie uur gedwongen op de plaveien staat? Die gaat eten, drinken en shoppen. Dat is de enige reden die wij konden bedenken voor deze verder belachelijke openingstijden. Logisch, toch.
Niet zo logisch vonden wij het bordje naast de ingang van de Akropolis waarop te lezen stond dat het streng verboden was om op de site te zingen. Lang, creatief en intensief hebben wij van gedachten gewisseld over het ontstaan van dit verbod, maar hebben geen enkele verklaring kunnen verzinnen die ons ook maar in de verste verte plausibel in de oren klonk. Zaten de gidsen stiekem schunnige liedjes te zingen? Was de Akropolis een tijdje bezocht door fanatieke communisten die via versterkers over de hele stad de Internationale lieten klinken? Waren het de Grieken die spontaan bij het zien van hun nationale trots het volkslied aanhieven, waarop de aanwezige militairen de hele tijd gedwongen waren om in de houding te blijven staan? Was het een schier oneindige schare Mireille Mathieu adepten, dat tegen het decor van de tempels spontaan in een hartstochtelijk ‘Akropolis Adieu’ uitbarstte, terwijl hun reisgenoten met de filmcamera het optreden registreerden? Nee, dachten wij, nee. Er moet iets anders achter zitten. Maar wat… Terwijl wij er rondliepen stond de hele Akropolis uitgebreid in de steigers. Volgens de allerlaatste archeologische inzichten waren er bij de laatste restauratie zoveel fouten gemaakt in de reconstructie van de tempels, dat ze alles overnieuw gingen doen. Kijk, da’s nu weer heel slim. Zo help je toch tientallen collegae voor tientallen jaren aan een baan.
Het Archeologisch museum was, zoals je in de hoofdstad van een dusdanig met de antieke oudheid verwant land als Griekenland mag verwachten, bijzonder indrukwekkend. Wel vonden wij het vreemd dat je in de garderobe je jas niet af mocht geven. Je moest er enkel je tassen in bewaring geven; die mochten niet mee naar binnen. Maar onze jassen werden resoluut geweigerd. Pas nadat we onze jassen in een plastic tas hadden opgeborgen werden ze, ietwat beteuterd maar zonder verdere opmerkingen, mee opgehangen. Eenmaal binnen in het museum aanschouwden we de vijf originele vrouwenzuilen van het Erechteum; op de tempel buiten staan vanwege weersinvloeden slechts kopieën van het zestal ranke, marmeren maagden dat met schijnbaar gemak het portaal ondersteunt. Maar waar is de zesde schone heen? Zij werd door Lord Elgin in 1816 als studiemateriaal naar Engeland verscheept en staat nu te pronken in het British Museum in London. ‘Ik ben verliefd op één van de kariatiden’, bezingt de Griekse zanger Papazoglou de vrouwenfiguren.’ Op die ene die ontbreekt’.
Ons viel trouwens op dat de EU erg veel geld besteedde aan de diverse opgravingen en reconstructies van de Griekse oudheden. Bij elke site die we onderweg in Griekenland tegenkwamen stond een groot bord waarop precies (maar wel in het Grieks) werd vermeld hoeveel geld vanuit Brussel voor deze gelegenheid was gereserveerd. Wij vonden dat een goede zaak: daarmee kun je jezelf als Europeaan toch een klein beetje mede-eigenaar voelen van al dat moois. Op de Agora, het grote antieke plein middenin Athene, gebruikten de suppoosten wel een heel aparte manier om de toeristen vijf minuten voor sluitingstijd erop attent te maken dat het bijna drie uur was. Met snerpende fluitjes werden alle bezoekers naar de uitgang gedreven. En als een kudde makke schapen liet iedereen zich braaf verwijderen.
|
Facetten van AtheneAthene, 5 november 2005
Athene, laten we dat voorop stellen, is geen mooie stad. Het is wel een doorleefde stad met enorm veel verschillende gezichten. Net als elke andere grote stad kent Athene zijn woonwijken, havenbuurten en industrieterreinen. Maar Athene heeft ook zeldzamere gezichten. Je hebt het oudheidkundige Athene, een stad volgepropt met indrukwekkende archeologische vindplaatsen en schitterende musea. Een stad met 3.500 jaar verleden om te ontsluieren. Ik las dat je als je geïnteresseerd bent in de Hellenistische cultuur je beter af bent door de Griekse sites in Turkije en Libanon te bezoeken; daar staan de tempels tenminste nog overeind; het enige wat je in Griekenland ziet zijn wat keienhopen en enkele rechtgezette pilaren die ze dan ook nog vaak foutief in elkaar hebben gezet. De schrijver zal vast wel gelijk hebben maar toch… Wij voelden de tijd hier op onze schouders drukken. Dan heb je in Athene de toeristenwijk: het ene restaurant verdringt het andere met tussendoor nog een enkele McDonalds. Er zijn verder slechts vier soorten winkels: de Griekse kunstnijverheid in de vorm van bordjes, beeldjes en semi-antieke vazen, leerwinkels waar schoenen en tassen worden verkocht van over het algemeen niet al te beste kwaliteit, wat onduidelijke hippie-achtige winkels waar wierook wordt gebrand en waar je in ieder geval sierraden kunt kopen en legerdumps waar je behalve goedkope broeken en T-shirts ook je zwaarden, schilden en strijdbijlen aan kunt schaffen. Een ander gezicht toont Athene weer in de echte winkelbuurt, waar je de ene na de andere bekende internationale naam voorbij ziet gaan: Zara, Body Shop, Vogue en ga zo maar door. Athene? Of zijn we in Amsterdam, Berlijn, Brussel of Barcelona? Wijzelf waren gefascineerd door de Indiaas/Pakistaanse buurt, waar we ons weer in Bombay of Jaipur waanden. De geuren, de kleuren, de mensen, de winkels…. Het enige wat we nog misten waren de koeien. Athene verveelt nimmer. Op die manier wordt Athene weer mooi en is dat smogsausje wat over alles heen hangt, niets minder dan een bruidssluier.
|
Tijd voor een orakelDelphi, 7 november 2005
In de toekomst kunnen kijken heeft mensen al in de oudheid gefascineerd. En één van de bekendste voorspellers aller tijden is het Orakel van Delphi. Al meer dan 4000 jaar worden in Delphi de goden aanbeden, en sinds ongeveer 700 voor Christus wilde Apollo wel wat terug zeggen. De formule die men gebruikte om Apollo te verstaan was erg eenvoudig. Er werd een maagd gezocht uit eenvoudige familie. Die liet men gezeten op een kruk over een rotsspleet wat giftige gassen inademen (de aanwezigheid van ethyleengas in de bodem onder het Orakel werd aangetoond tijdens Frans onderzoek uit 2001) waardoor ze stuiptrekkingen kreeg en begon te raaskallen (verschijnselen die overeenkomen met lichte doseringen van het gas) waarna een team van priesters dat vervolgens vertaalde in een advies. Zoals ook de oplichters van vandaag doen werd het advies dusdanig verwoord dat het altijd wel waar werd. Waarmee weer opnieuw de aanwezigheid van Apollo werd aangetoond: halleluja. Het inademen van het gas was wel fnuikend voor de gezondheid van het Orakel, dat dan ook periodiek vervangen werd door een nieuw slachtoffer. Het bekendste advies van het Orakel werd gegeven aan koning Croesus van Lydië. Op zijn vraag of het nu de goede tijd was om zijn buurland Perzië aan te vallen antwoordde het orakel dat hij “een groot rijk zou vernietigen”. Vol goede moed begon onze koning zijn oorlog en vernietigde daarmee zijn eigen rijk… Dat het orakel zelf geloofde dat de god bezit van haar nam, kan ik me voorstellen. Dat de arme dwazen die langskwamen om zich in het oordeel van hun god te laven er heilig van waren overtuigd dat de godheid tot hen sprak, neem ik ook zonder meer aan. Maar die priesters… Die “vertaalden” het onsamenhangende gebrabbel steeds opnieuw in een goddelijk advies. Die moeten toch hebben geweten dat ze de boel aan het oplichten waren, dat ze de adviezen zelf verzonnen? Of is het vermogen van mensen tot zelfbedrog te sterk?
Zelfs in onze “verlichte” tijd gaan nog honderdduizenden mensen naar Lourdes, Santiago de Compostela en andere bedevaartsoorden omdat ze er van overtuigd zijn dat ze dan even dichter bij hun godheid staan. En wat te denken van het recent opererende orakel Paul de Octopus, woonachtig in het Sealife Aquarium in Oberhausen, die tijdens de WK van 2010 alle zeven uitslagen van het Duitse elftal correct wist te voorspellen, alsmede de uitslag van de finale. Vooral na afloop van de halve finale, waarin Duitsland van Spanje verloor, ontving het aquarium bedreigingen van Duitse voetbalfanaten, werden op de website van de Duitse krant Bild verscheidene “heerlijke inktvisrecepten” gepubliceerd en kreeg Paul een heuse lijfwacht. De op 26 oktober 2010 overleden octopus werd na de finale zelfs uitgeroepen tot ereburger van een Spaans dorpje. Nee, veel hebben we de afgelopen 2500 jaar niet bijgeleerd. Tijd voor wat wijsheid, zou je denken. Want, over tegelwijsheden gesproken,
|
Tijd voor de sportOlympia, 11 november 2005
Al zou je dat tegenwoordig niet meer zo zeggen als je een zondagmiddag op de tribune van een willekeurige eredivisieploeg gaat staan, maar sport is begonnen als een soort gebed. Rond 1000 voor Christus verrees nabij de plaats Elis een tempel ter ere van Zeus, de oppergod, en zijn vrouw Hera. Mensen kwamen van heinde en van verre om in die tempel een gebed aan Zeus op te dragen. En in 776 voor Christus, zo vermeld Hippias van Elis 1200 jaar later (dat ie dat nog weet, hè), werd daar ter ere van Zeus een hardloopwedstrijd gehouden die uit zou groeien tot de antieke Olympische Spelen. Anderen verhalen dat de eerder door mij vermelde paardenwedren tussen Pelops en zijn aanstaande te overlijden schoonvader Oenomaüs aan de wieg van dit sportevenement heeft gestaan.
In ieder geval groeide het uit tot een 5-daagse sportmanifestatie waarbij vrouwen of helemaal niet welkom waren of vanaf het moment dat ze getrouwd waren actief werden geweerd (daar zijn de bronnen wat onduidelijk over). En geen gezeur met een gele kaart; bij een overtreding van deze regel werd de betreffende zondares over de kling gejaagd. Ook een manier om herhalingsovertredingen te voorkomen. Toch bleek al snel dat de spreekwoordelijke nieuwsgierigheid van de vrouw zelfs niet werd afgeschrikt door deze toch ietwat extreme strafmaat, waarop de regel werd ingesteld dat alle atleten en hun begeleiders voortaan naakt het strijdtoneel moesten betreden.
Alle sporters moesten zich een maand voor aanvang van de spelen melden in Olympia, laatkomers werden uitgesloten, en vanaf die tijd werden ze in een trainingskamp klaargestoomd voor de wedstrijden. Daarmee werd voorkomen dat elke deelnemer een ander idee had over de regels van de te beoefenen sport. Om ervoor te zorgen dat de atleten ongedeerd naar Olympia konden reizen, en na de spelen ook weer huiswaarts konden keren, werd rond de Olympiaden over een periode van zo’n 3 maanden een wapenstilstand afgekondigd; alle burgeroorlogen werden even opgeschort. Er heerste natuurlijk een bijzonder sportieve sfeer, tijdens de spelen. Winnen was belangrijk, met deelnemen alleen was geen eer te behalen. Sterker nog, als je niet won kon je je gerust een potje gaan schamen. Prijzen waren ook alleen voor de winnaar, een tweede of derde prijs daar deden de Grieken niet aan. Het was ook niet van belang hoe je won; records, tijden, dat werd allemaal niet bijgehouden. De eerste worden. Da’s belangrijk. De winnaar ontving als trofee een heilige olijftak en zijn status rees tot ongekende hoogte waardoor hij levenslang was verzekerd van allerlei privileges als gratis eten, keuze uit de mooiste meisjes van de stadstaat en andere fijne zaken.
Zo de winnaar eeuwige roem vergaarde, zo haalde de valsspeler zich eeuwige schande op de hals. Die kreeg een boete opgelegd waarvan de pecunia bestemd waren voor een bronzen beeld van Zeus; de naam van de valsspeler werd vervolgens in de sokkel gebeiteld. Een schande. Vandaag de dag resten enkel nog de voetstukken in de zuilenrij Base of Zane; 16 sokkels op een rij getuigen van deze antieke faux pas.
In totaal zouden de spelen ruim 1000 jaar ononderbroken worden gehouden. In 393 na Christus besloot keizer Theodosius I dat het maar eens uit moest zijn met dat onchristelijke gedoe en werden de heidense Spelen verboden.
Pas in 1896 werden de Spelen opnieuw ingevoerd. Nu niet meer als eredienst maar als sportieve manifestatie. Sport voor de sport, zonder een politieke agenda. Ondanks boycotten, corruptie en terroristische aanslagen blijft het IOC volharden in een ethisch manifest. En misschien is het eindelijk wel eens tijd daarvoor. Tijd voor sportivitijd. O wacht, tja, de Spelen in China. Nee, we blijven sportief hoor. Zullen de Tibetanen blij mee zijn geweest. Maar dat heeft toch niets met sport te maken?
|
Wondere wereldOlympia, 12 november 2005
In Olympia stond eens de tempel van Zeus, de verblijfplaats van één van de zeven wereldwonderen; het huisvestte namelijk het majestueuze standbeeld van de god Zeus, gemaakt door de Atheense beeldhouwer Phidias.
De zeven wereldwonderen, allen gelegen in de landen rondom de Middellandse Zee, zijn benoemd door verschillende Griekse schrijvers zoals Philon van Byzantium (±280 - 220 v.Chr.) en Antipater van Sidon (2e eeuw v.Chr.). Er bestaat helaas nog maar één van de klassieke wonderen tegenwoordig, de piramide van Cheops, ook in onze tijd een indrukwekkend bouwwerk te noemen. De hangende tuinen van Babylon, de kolossus van Rhodos, het mausoleum van Halicasnasses, de vuurtoren van Alexandrië, de tempel van Artemis en dus ook het beeld van Zeus in Olympia hebben de tand van 2200 jaren tijds niet doorstaan en kennen we alleen maar van verhalen. Er bestaat geen achtste wereldwonder. De oude Grieken kenden het Sydney Opera House niet, noch de Eiffeltoren, de Chinese Muur of de Taj Mahal.
De moderne mens wil natuurlijk zelf ook een lijstje samenstellen met wereldwonderen. En er zijn al diverse opsommingen gepubliceerd die aanspraak maken om dé lijst te zijn; het feit dat Wikipedia drie verschillende wereldwonderlijstjes geeft zegt voldoende. En misschien dat bekend ook onbemind maakt; op twee ervan horen de Deltawerken bij de top 7, en daar zouden wij weer nooit aan hebben gedacht. Wereldwonderen benoemen mag dan best een leuke bezigheid zijn, je doet altijd honderden culturele architectonische of bouwkundige hoogtepunten te kort. In de klassieke oudheid kon men mogelijk nog wel toekomen met een top zeven, maar de huidige wereld is te oud, te groot en te divers voor zo’n klein getal. Bovendien, wat ze ook kiezen, over 2200 jaar is er nog maar eentje over, en die staat in Egypte. Wedden?
Nee, wij zijn niet zo’n liefhebber van dat soort lijstjes; gelukkig kent de wereld meer dan zeven wonderen en wij willen ze allemaal zien!
|
Glas recyclingMiystrás, 16 november 2005
De camping lag dit keer verscholen achter een benzinestation. Wij vermoedden bij de eerste aanblik dat de eigenaar bezig was om de verzekeringspremie voor brand terug te verdienen; nog geen 5 meter achter de laatste pomp laaide een vuur dat in een smidse niet zou hebben misstaan. Toen we echter bij geen enkele andere omstander of klant enige beroering opmerkten, concludeerden we dat het dan ook wel een smidse zou zijn: voor, achter en boven het vuur bemerkten we nu wanden en een dak van golfplaten. Bovendien lagen verspreid in de zo ontstane werkruimte oude stukken ijzer en tonnen. Twee mannen waren ook in de buurt van het vuur iets aan het doen – wat de activiteit precies behelsde bleef vooralsnog een raadsel, maar het ging in ieder geval gepaard met veel geschreeuw. Niet de meest voor de hand liggende combinatie van bedrijven, een smidse en een benzinestation, zo dachten we. Net zoiets als een pastoor die een seksshop erbij draait in de pastorie…
We haalden onze schouders op, informeerden bij de receptie naar openingstijden, tarieven, broodbezorging en de dichtstbijzijnde supermarkt en gingen ons installeren. Goedkeurend merkten wij op dat het glaswerk blijkbaar apart werd ingezameld op deze camping: er stond een enorme container bij de campingingang gevuld met lege flessen. Uiteindelijk zouden we hier een week blijven, en de eerste dagen reed ik wel wat sneller de camping op en af om de kans om getroffen te worden door een eventuele explosie te minimaliseren, want het vuur bleef hoog oplaaien, elke namiddag als we weer arriveerden. En blijkbaar was er veel werk in de smidse; tot ver na middernacht bleef het rumoerig.
Meestal zijn we ’s avonds gewoon bij de caravan; het komt niet vaak voor dat we ’s avonds laat pas thuiskomen. Toen dat uiteindelijk een keer gebeurde ontdekten we wat er precies in het vuur werd gesmeed … Onze smidse was een distilleerderij; hier werd volgens oud huisrecept raki gestookt! Na zes dagen was men gereed en werd de stookinstallatie ontmanteld. En wij konden ons niet voorstellen dat geen enkele surveillancewagen die vuurgloed had opgemerkt. De flessen waren in ieder geval allemaal weer in gebruik. Soms werkt het wel erg direct, glas recycling. |
Steen RecyclingMystrás, 19 november 2005
Mystrás heeft een bewogen historie. Het begon met een vesting, die door Guillaume de Villehardouin, de toenmalige heerser van de Peloponnesos in 1249 werd gebouwd. Rondom het kasteel ontstond al snel een stadje, waarbij voor bouwstenen driftig gebruik gemaakt werd van de nabijgelegen ruines van Sparta. In 1262 werd Guillaume gevangen genomen en moest hij de vesting als losgeld overhandigen aan de Grieken, waardoor de stad bij het Byzantijnse rijk kwam. Bouwen was goedkoop zolang Sparta nog niet met de grond gelijk was gemaakt, dus Mystrás bloeide en groeide al snel uit tot een parel van Byzantijnse architectuur met fraaie kerken en kloosters. In 1460 namen de Turken bezit van de stad; in 1687 kwamen de Venetianen de boel overnemen, in 1716 kregen de Turken weer de overhand. Op het einde van de 18e eeuw namen de Albanezen met veel geweld de macht over, waarna de stad in verval raakte. In 1835 werd in opdracht van Otto I, benoemd als eerste koning van Griekenland, begonnen met de aanleg van het moderne Sparti door Beierse architecten en als een soort kosmische rechtvaardigheid werd voor de bouw ervan gebruik gemaakt van de ruines van Mystrás… In de 20e eeuw werd weer begonnen met de restauratie van Mystrás, en in 1953 verlieten de laatste inwoners de stad nadat al in 1922 was afgekondigd dat de stad een archeologische site werd. Slechts enkele nonnen bevolken nu nog het klooster van Pantánassa. En natuurlijk de honderdduizenden toeristen die jaarlijks toestromen om van al het moois te genieten.
Wij bleven nog wel zitten met een dilemma. Niet voor ons, maar voor de restaurateurs. Als je één van de oude gebouwen van Spartí, de nieuwe stad, zou slopen om de stenen te gaan gebruiken voor de restauratie… zouden die dan gebruikt gaan worden voor Mystrás of voor Sparta?? Moeilijk joh!
|
Storm over GriekenlandGithio, 25 november 2005
We hadden ons in het verleden wel eens vaker verbaasd over het gebrek aan zeewering dat je in veel Mediterrane streken aantreft. En dat was in Githio niet anders. Met letterlijk een enkele kampeergenoot verbleven we op een camping aan het strand, en de enige vorm van waterwering was een hoog hekwerk dat eerder dienst deed om de toevallige voorbijganger van het terrein te weren dan dat het de zee kon tegenhouden. Twee dagen na aankomst werd de kust geteisterd door een zuidoosterstorm en die kennen we natuurlijk sowieso niet in Nederland. Anders dan in ons land heeft een storm hier duidelijk twee riskante watermanifestaties: allereerst de huizenhoge golven, maar ook de regen zorgt hier voor gevaarlijke situaties. Die valt namelijk in de bergen, en stroomt vervolgens met een rotgang terug naar zee. Rustig kabbelende beekjes veranderen in een half uurtje in woest voortrazende bergstromen die alles op hun pad meesleuren, inclusief een volledige brug. En bruggen die te goed zijn verankerd worden vervolgens kapot gebeukt door meegesleurde boomstammen, rotsblokken en af en toe een te water geraakte auto. We maakten een mooie strandwandeling, maar besloten huiswaarts te keren toen we bijna werden ingesloten door de opkomende vloed. Even overwogen we om van onze fraaie staanplaats met zeezicht direct aan het strand af te zien en de caravan een paar honderd meter verder landinwaarts en enkele meters hoger te zetten maar ach, dachten we, zo’n vaart zal het niet lopen. We reden naar Githio en zagen hoe daar de boulevard werd overspoeld en hoe de kades werden verzwolgen door metershoge golven. Na een half uurtje besloten we toch maar terug te gaan naar ons mobiele huis – je weet nooit. Die nacht sliepen we meedeinend op de wind in de caravan; eigenlijk was het een wonder dat we er niet zeeziek van werden. De volgende dag vernamen we dat twee personeelsleden van de camping de hele nacht de wacht hadden gehouden om tijdig in te kunnen grijpen als de storm uit de hand liep. Bij afnemende storm maakten we een wandeling over het zandstrand en zagen hoe de afgelopen nacht tweehonderd meter van ons verwijderd een restaurant was weggespoeld door een tot rivier getransformeerd beekje; de eigenaar stond droevig bij de restanten van een haastig opgeworpen dijk van zandzakken die tevergeefs het tij had pogen te keren. Terwijl wij door de storm in slaap werden gewiegd, was hier met man en macht gewerkt om het etablissement te redden. Daags daarna was de storm gaan liggen en zagen we dat de azuren Middellandse Zee een tijdje vakantie had gekregen – zover het oog reikte had het water een modderbruin kleurtje. En het strand werd dagenlang overspoeld met wrakhout, stro, plastic, meubelresten en zelfs halve koelkasten. Storm. Gelukkig overgewaaid.
|
SsssstGithio, 28 november 2005
De Maní. Stil. Doodstil. Heel ver weg hoor je een kudde geiten mekkerend een weg zoeken langs de berghelling. Verder geen geluid. Er zijn geen woorden voor. Er zijn ook geen woorden nodig. Stilte. Even rommelt het. Rotsen schuiven met veel gekletter langs de berghelling en komen op de weg tot stilstand, zand schuift nog wat na. Een aardverschuiving. En dan …
Stilte.
|
Tijd voor de olijfGithio, 14 december 2005
Griekenland. De zon schijnt. Altijd. De lucht is er stralend blauw. En de zee is azuur.
En overal, in elk hoekje en gaatje, groeien de olijfbomen. In november en december worden de olijven geoogst, waarbij hele families worden ingeschakeld die dagen achtereen de olijfgaarden bevolken; overal is dan de bodem bedekt met groene netten, mannen op wankele ladders zagen in de toppen rond en vrouwen en kinderen gewapend met lange stokken meppen de olijven los. Overal rijden Toyota’s rond met laadbakken waarin grote opgerolde netten liggen waarop met hoofddoeken getooide en berubberlaarsde vrouwen zitten die worden getransporteerd naar de volgende olijfboom. Ambtenaren nemen vrij, stewardessen laten voor een paar dagen het mantelpakje in de kast en trekken hun oude, versleten rokken en kielen aan, restaurants hebben te maken met een sterke onderbezetting in de keuken en in de bediening als bijna al het personeel aan de oogstwoede meedoet – elke Griek heeft wel ergens een veldje met enkele olijfbomen. Langs de weg staan overal grote plastic kratten gevuld met olijven te wachten op de vrachtwagen van de coöperatie waar ze geperst gaan worden. Er is een tijd voor alles en dit is de tijd van de olijvenoogst.
Ik herinner me nog dat we in Nederland de tijd hadden. Het jaar werd opgesplitst en er was een tijd voor de slacht, tijd voor de aardappeloogst, tijd voor het hooi en de rogge, tijd om dennenappels te rapen voor de kachel, tijd om kastanjes te rapen, tijd om te schaatsen, tijd voor de was, tijd voor de inmaak van fruit. Een tijd voor de spruitjes, tijd voor de bloemkool, en ga zo maar door. Vroeger hadden we overal de tijd voor, ook voor elkaar. We zijn nu modern dus vliegt de tijd door je vingers heen, we hebben nergens geen tijd meer voor en we zappen door het leven.
In Griekenland zijn ze nog niet zo modern. Er is hier nog tijd. Tijd voor een ritme. Tijd voor jezelf. En tijd voor de olijvenoogst.
|
MonemvasiaGithio, 16 december 2005
Sommige stukjes natuur zijn gewoon mooi. Terecht zijn we tegenwoordig geneigd om van deze stukjes af te blijven omdat veranderingen die mensen teweegbrengen zelden een verbetering van deze plekjes inhouden. Vroeger waren mensen beter in evenwicht met de natuur. Nou ja, in ieder geval was men toen nog niet in staat om mooie plekjes op een zo grondige en blijvende manier te verpesten als we tegenwoordig kunnen.
Eén van de plaatsen waar mens en natuur schouder aan schouder hebben samengewerkt om een wonderlijk mooi plekje te creëren is Monemvasia. De natuur heeft eerst haar best gedaan door een grote rots in zee te stuiteren, eerst nog als schiereiland maar na een aardbeving in 375 na Christus werd de landtong tussen de rots en het vasteland weggeslagen. Wat overbleef was een enorme kei, 350 meter hoog, 500 meter breed en 1000 meter lang. Met aan de zeekant nog een kleine laagvlakte over een lengte van ongeveer 50 meter. Kortom, een leuk en speciaal plekje zoals je er niet veel in de wereld zult vinden. De eerste mensen die er wat mee gingen doen waren wat Spartanen in de zesde eeuw die op de loop waren voor de volksverhuizende Slavische stammen. Ze gingen eerst helemaal bovenop de rots wonen en hielden zich in leven met piraterij en visserij, waardoor er al snel een benedenstad en een haven ontstond. 600 jaar later kwamen de Franken, die het net als Mistrás af moesten staan aan het Byzantijnse rijk, dat Monemvasia verder uitbouwde tot een florerende handelsstad. De Venetianen, de Turken, de Grieken en zelfs de Paus mochten om beurten het heft in handen nemen, totdat het zijn waarde als knooppunt verloor door het openen van het Kanaal van Korinthe en in verval raakte. Momenteel wordt er druk gerestaureerd en voor degenen onder jullie die het roer om willen gooien, er staan nog mooie ruines te koop. ’s Zomers is het een komen en gaan van toeristen, maar, zoals gewoonlijk, in deze tijd van het jaar was het er vredig en stil. Enkel de zacht klikkende hoeven van de ezels en paarden die worden gebruikt om bouwmaterialen aan te slepen voor onderhanden restauraties “verstoorden” de rust.
Monemvasia. Mooi man!
|
Dorp zonder toegangFinikoúnda, 20 december 2005
Onze laatste pleisterplaats in Griekenland lag in de pink van de Pelopennesos, waar we twee nachten sliepen op camping Finikes in Finikoúnda. Zoals zo vaak in de afgelopen maanden was de camping prachtig aan zee gelegen. De eigenaar / beheerder / en-wat-al-niet-meer liet zich terwijl wij er verbleven net twee keer zien: de olijvenoogst was duidelijk urgenter dan de enkele kampeerder die ’s winters zijn camping bevolkte. Buiten ons had hij nog één ander stel dat hoopvol vroeg of wij hier ook de Kerstdagen door zouden gaan brengen; helaas moesten wij hen teleurstellen. Zij vulden periodiek hun voedselvoorraad aan bij de Lidl in Kalamata, 66 kilometers naar het noordoosten. Vergis je niet, over de Helleense bergwegen ben je dan toch al gauw anderhalf uur onderweg. Enkele reis. De camping werd verder bewoond door een aantal zwart-wit gevlekte katten en pups waarvan er één al meteen een band met ons wilde smeden. Zodra hij ons in het oog kreeg liep hij ons wild kwispelend, hijgend, piepend en snuffelend overal achterna… totdat we een trap afliepen. Al was het hoogteverschil slechts één trede, onze pup begreep niet wat hij daarmee aanmoest en bleef vol verbazing voor deze onverwachte barrière staan, hoopvol ons aankijkend. Omhoog was geen enkel probleem, maar omlaag, daar begreep hij niets van. Of was het gewoon hoogtevrees? We lieten hem achter op de camping terwijl we de omgeving gingen bekijken.
“We hebben er uren rondgedwaald. Het is een van de meest indrukwekkende ‘sites’ die ik ooit heb gezien, schitterend als ruïne, schitterend als landschap. Ik had er geen voorstelling van hoe uitgebreid zo’n fort kan zijn. Er was een hele stad binnen de muur, met straten, Turkse baden. Er bloeiden de prachtigste wilde bloemen, grote gele papavers, kleine donkerrode klaprozen” citeerde onze reisgids (Pelopennesos, Odyssee 2001) uit Hans Warren: Geheim Dagboek 12e deel. Onze verwachtingen waren dus hooggespannen toen we Methóni gingen bezoeken, het dorpje met het fort dat hierboven zo lyrisch werd besproken.
In de reisgids werd ook vermeld dat er slechts één toegangsweg naar het dorp was, en dat bleek in ieder geval te kloppen. Deze toegangsweg werd volledig geblokkeerd door een grote graafmachine, zo’n kilometer of twee voor het dorp. In geen velden of wegen was er een persoon of een voertuig te bekennen, ondanks het feit dat we een half uurtje bleven wachten.
Uiteindelijk zijn we maar omgekeerd. En al verwachtten we niet de bloeiende papavers of klaprozen te kunnen bewonderen, we misten in ieder geval wel “een van de meest indrukwekkende ‘sites’ ” die meneer Warren ooit heeft gezien. Maar ja, ook dat is Griekenland. |
Dag Griekenland, hallo ItaliëIonische Zee, 21 december 2005
De laatste nacht in Griekenland gaf de thermometer die we buiten hadden gelegd als koudste temperatuur –4 graden aan. Tijd om naar Italië te vertrekken.
We zetten koers naar Patra, en zochten daar de haven op. Je zou verwachten dat die gemakkelijk te vinden was: gewoon naar beneden en naar zee blijven rijden. Maar de Grieken slaagden er gelukkig nog steeds in om ons op een dwaalspoor te zetten, al vonden we na wat extra omzwervingen uiteindelijk toch de ferryhaven. We parkeerden auto en caravan voor het ferrykantoor en om half 4 stonden we aan de balie van ‘Maritime’ onderwijl de caravan, die we nooit ergens alleen aangekoppeld laten staan, zo goed mogelijk in het oog houdend. Onverwijld werden we te woord gestaan door een vriendelijke medewerkster; we konden dezelfde dag nog met de ferry mee naar Brindisi. En omdat de veerboot die vandaag de oversteek zou maken in het bezit was van een open autodek mochten we zelfs aan boord in de caravan overnachten!
Voorzien van de passagebiljetten keerden we terug bij de auto en de caravan. Meteen vielen ons vier individuen op, waarvan er twee zich achter onze caravan ophielden. Ze liepen onmiddellijk van onze combinatie weg, zodra ze ons zagen naderen. Blijkbaar waren we net op tijd terug!
We gooiden de trossen los en gingen op zoek naar Gate 1, maar werden ook hierbij door de Griekse aanwijzingen dusdanig op een dwaalspoor gebracht dat we de hele haven uit het zicht verloren. Nogmaals wendden we onze steven naar het ferrykantoor. De vier onbetrouwbaar ogende types zaten er nog altijd op de stoep. Terwijl Mieke naar de balie liep om nog eens naar route en locatie van inscheping te informeren, bleef ik ditmaal achter het stuur zitten. Toen Mieke terugkeerde van het kantoor, zag ze nog slechts drie sujetten op het trottoir zitten. Waar was de vierde man gebleven? Ze keek eens onderlangs de caravan en zag twee voeten aan de achterkant van onze caravan! ‘Die man staat daar weer!’ riep ze tegen mij en liep meteen door naar de achterzijde. Het heerschap had haar natuurlijk gehoord en liep nonchalant weg van de caravan. We controleerden alles uitvoerig, maar zagen niets alarmerends. De vierde man voegde zich intussen weer bij zijn maatjes. Toen we het groepje passeerden bij het vertrek, keken ze spontaan allemaal de andere kant op. Waarop Mieke van de gelegenheid gebruik maakte om ze op de foto te zetten.
Even na zessen stak de boot van wal en zette koers naar Italië, waar we de volgende dag embarkeerden. Griekenland. In het verleden hebben we al een aantal keren aan enkele Griekse eilanden geroken, en dat beviel ons opperbest. Nu, na een rondreis van 83 dagen, weten we het zeker.
Griekenland heeft het!
|
-Top- |
>Home> |