Vergane glorieBudapest, 7 juli 2005
We moeten dwars door het centrum van Budapest rijden om bij de stadscamping te geraken. Het is ruim na vieren als we door de buitenwijken navigeren en we hebben al een schrikbeeld voor ogen van nauwe razend drukke straatjes, onduidelijke dan wel afwezige richtingborden en verkeersopstoppingen (welke hoofdstad heeft vandaag de dag nog geen ringweg?). Wat dat betreft voldoet Budapest gelukkig niet aan onze verwachtingen: zonder probleem sleuren we de caravan dwars door het stadscentrum naar het kampeerterrein; van enig spitsuur is niets te bekennen. De camping, waar we vriendelijk worden ontvangen, lijdt aan een al jarenlang voortvretende verwaarlozing. Het zwembad is leeg, op een laagje vies bruin water na waarin wat afval ligt te rotten; elke associatie met waterpret verdwijnt hier op slag. Ernaast staat een overjarig, half ingestort sanitairgebouw zonder vensters of deuren, waarin één van de toiletpotten onmiskenbaar tekenen van recent verbruik vertoont. Het “nieuwe” toiletgebouw is ondergebracht in een oude verhuurbungalow met in een stoflaag gehulde gordijnen, waar met wat resthout een douche en enkele toiletten zijn afgetimmerd, de snackbar ligt er donker, kil en vervallen bij. De camping draagt de romantische naam “Rosengarten”. Deze sfeer tekent wat ons betreft niet alleen de stadscamping; ook in Budapest en de rest van Hongarije gelooft men de toekomst verder wel.
In het oude Warschaupact was Hongarije het land met de meest “westerse” invloeden en mogelijk is hier sprake van de wet van de remmende voorsprong. In tegenstelling tot andere landen die wij bezocht hadden en nog zouden bezoeken die eens tot het Oostblok behoorden zoals Polen, Tsjechië, Kroatië, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen waar men hard aan het werk is om een nieuwe toekomst op te bouwen heerst in Hongarije een ongelooflijke lethargie. Alles is kapot, grauw en versleten en niemand kan het wat schelen, zo lijkt het. Straten zijn half opgebroken, her en der missen stoeptegels of zelfs putdeksels, de gebouwen ogen vaal, verveloos en verwaarloosd. Bij bushaltes, in de tram of metro, in cafés en in winkels, overal zien we stedelingen die elkaar straal negeren; ogenschijnlijk leeft eenieder in een eigen cocon.
Eén kapitalistische nieuwkomer heeft onmiskenbaar een prominente plaats weten te veroveren in de harten van de Hongaarse burgers: de Amerikaanse burger! Naast de vertrouwde shaslick en de ambachtelijke goulashschotel schreeuwt de hamburger om gegeten te worden. We hebben nog nooit een stad gezien met zo’n grote McD-dichtheid.
Zijn de Hongaren de weg kwijt? Een lokaal spreekwoord luidt: “Wie een Hongaar als vriend heeft, heeft geen vijanden meer nodig”. En als je om je heen kijkt dringt de conclusie zich op dat de Hongaren veel Hongaarse vrinden hebben… Mogelijk moeten ze die vriendschappen maar eens herzien. Wie weet roepen wij dan over tien jaar even hard als de hamburgergigant. Hongarije. I’m lovin’ it!
|
FilmregenBudapest, 10 juli 2005
We zwerven al vier dagen door Buda en Pest en staan in de stromende regen aan de voet van de Gellért-heuvel die we eigenlijk willen gaan beklimmen. De lucht oogt grauw: echt een lucht die zegt dat het nog dagen kan blijven gieten; Budapest wordt schoongespoeld. Terwijl het water in steeds grotere hoeveelheden uit de hemel en van de heuvel afgutst zoeken we ons heil en droge voeten in een daar aanwezige grotkerk. Zoals zo vaak verwonderen we ons over de energie die onze voorouders staken (en die sommige mensen overigens nog steeds steken) in het aanbidden van een godheid die eigenlijk verzonnen is door een stelletje woeste woestijnbewoners die heilig geloofden in het nut van mensenoffers en wiens wreedheid gelijke tred hield met hun ongebreidelde fantasie. Er van uitgaande dat je je god naar je eigen beeld schept vraag ik me af wat de overeenkomsten waren tussen een middeleeuwse kerkganger en Jahweh en zijn zoon. Waarom niet gekozen voor Wodan of een van de duizenden andere mythische figuren? Ze moeten een verdomd goede marketing hebben gehad, die gristenen… In ieder geval zijn wij niet te beroerd om te genieten van de mooie verlichting in dit kerkje en de onverwachte hoeken en gaten gevormd door de natuurlijke rotsformaties en de reli-uitrusting. Tegen de tijd dat we uitgekeken zijn is de intensiteit van de neerslag buiten niet merkbaar afgenomen. Bovendien dondert het nu continue en tekent de bliksem fel witte strepen boven de stad. We besluiten de tram maar terug te nemen naar het centrum.
Lijn 49 brengt ons van Buda naar Pest, waar we direct overstappen op tram lijn 2 die de Donau volgt. We nestelen ons achter licht beslagen ramen en zien snel wisselende taferelen gefilterd door een gordijn van regen langs onze ogen verglijden. Naast ons vouwt een licht geklede jongeman zorgvuldig twee regenhoedjes van de gratis metrokrant, één voor zichzelf en één voor zijn vriendin. Hij strijkt de vouwen nog eens extra na. Op het plein achter de parlementsgebouwen is een filmfestival gaande, en op twee kolossale schermen worden speelfilms vertoond in de openlucht. Men verwacht blijkbaar grote aantallen bezoekers want er staan duizenden stoelen opgesteld voor het witte doek. Tot onze verwondering is de hevige regenval noch het onweer reden geweest om de filmprojectoren stil te zetten. Sterker nog. Vaag zichtbaar in de opspattende watergordijnen zitten tientallen cinefielen geboeid te kijken naar dansende figuren op het filmdoek, het water straal negerend. Koud en nat, niet geweerd door weer of wind, laten ze zich welgemoed de traag opeenvolgende filmscènes op het doek voorschotelen. Onverstoorbaar zitten ze op wankele plastic schaarstoeltjes, hier en daar een paraplu, een enkele gleufhoed, terwijl de regen in hevige vlagen over hen heen gutst. Een film noir in wording.
Gehuld in de behaaglijke beslotenheid van onze tramcoupé deinen en denderen we verder tot aan de laatste halte. Het regent nog immer pijpenstelen! We blijven lekker zitten en sporen dezelfde rit langs de rivier nog eens terug; het leven in Budapest met zijn kleurrijke figuranten trekt andermaal aan ons voorbij. Een bonte film in zwart wit met vele tinten grijs. We kijken hem helemaal uit. Helemaal tot aan het eindpunt. The End.
|
Tand des tijdsBalatonboglár, 13 juli 2005
Het Balatonmeer is het grootste meer van Midden Europa met een oppervlakte van bijna 600 km2 – je kunt maar ergens groot in zijn. Het lange en smalle water, ook wel de “Zee van Hongarije” genoemd, kwam eigenlijk pas in de tweede helft van de twintigste eeuw op als strandbestemming; voor Oost-Europeanen was het een alternatief voor Bulgarije of Roemenië. De Oostblok-roots zijn nog goed zichtbaar in de vele grauwe accommodaties en de troosteloze campings die aan het meer liggen: als je er één hebt gezien ken je ze allemaal. Totdat je plotseling een splinternieuwe camping aantreft met hagelwit sanitair, keurige bloemenbedden, een gezellige receptie en aan het hoofd natuurlijk een Nederlander. Misschien komt het door programma’s als “Ik Vertrek” dat je zo vaak medelanders aan het hoofd van een Franse, Tsjechische of Hongaarse camping aantreft? De camping die wij hadden uitgekozen met de muzikale naam Sellö was er echter duidelijk eentje met Sovjetroots… Het terrein was aan het meer gelegen in Balatonboglár, een dorp wat de camping eer aan deed. Vervallen loodsen, scheefgelopen trottoirs, verveloze huizen, verroeste en overwoekerde landbouwwerktuigen. Wij ontdekten er tijdens ons verblijf een voor ons nieuwe trend: de discoboot. Elke avond voer een tot de nok gevulde schuit twee rondjes over het meer; aan boord kon je al deinend drinken en dansen. Het was een zeer sociaal gebeuren: de muziek was zo luid dat men langs elke oever van het meer de hele avond van de ritmische klanken en dreunen mocht meegenieten. Voor deining was al gezorgd.
En mocht je mond hier niet openvallen vanwege fantastische vergezichten en unieke bouwwerken is er rondom het Balatonmeer wel een andere reden om je kaken niet op elkaar te houden: tandheeltoerisme. Kennelijk zijn de tandartsen hier vele forinten goedkoper dan in West Europa. In talloze klinieken kun je jezelf voor een prikkie weer wat opsmoelen, met implantaten, lasertechnieken en andere moderne verworvenheden. Je moet je vakantie maar in de tandartsstoel door willen brengen…
Alles bij elkaar geen fraai getuigschrift voor een toeristenoord. En toch… Achter de verwaarloosde en verouderde infrastructuur vind je prachtige composities van lucht, land en water. Groene heuvels omlijsten het blauwe water waarin prachtige witte wolken zich spiegelen en wedijveren met zeilschepen die zilverglanzend schuim opwerpend het meer doorklieven. De zon strooit flonkerende juwelen over de jonge zwanen of schildert dan weer een dof glanzende dan weer een fraai gekleurde hemel voor ons. Ja, soms, door de roest, de half ingestorte steigers en de vettige geuren die opstijgen uit de goedkope gaarkeukens, herken je de emotie die de Hongaarse schrijver Tibor Déry deed verzuchten “Wanneer ik gelukzaligheid aan de hand van een landschap zou willen omschrijven, zou ik daarvoor het Balatonmeer kiezen”. Nou ja. Soms.
|
-Top- |
>Home> |