Controlelijst

Châtelaillon-Plage, 27 april 2005

 

Ervaren kampeerders, dat kon je ons wel noemen. En we gingen op weg naar wat onze 34e camping zou worden. Wat kan er dan nog fout gaan, vraag je je af.

Wij dachten altijd dat met de caravan op vakantie gaan zo’n beetje de saaiste manier van reizen was. Voor kampeerders die te beroerd, te lui of te decadent waren om gewoon met de tent te gaan. Wat kon er nu aan spannends en avontuurlijks gebeuren als je met een caravan onderweg was.

Inmiddels hadden we deze vooroordelen al bijgesteld. Reizen met de caravan was telkens weer een kleine sprong in het diepe, waarbij je nooit zeker wist of je die dag het beoogde reisdoel wel ging bereiken. Bovendien is de hoeveelheid stress die op zo’n reisdag over je heen komt voldoende om je relatie zwaar op de proef te stellen: als je met vrouw (en zelfs kinderen) een caravanvakantie achter de rug hebt zonder dat er een scheiding van komt, hoef je je in de toekomst geen zorgen meer te maken of je relatie alle levensstormen wel kan doorstaan; een relatie die is gelouterd en getemperd in het vuur van een dergelijke kampeertocht is welhaast onverbrekelijk geworden.

 

In de eerste dagen van onze rondreis bemerkten we al gauw dat er een veelvoud aan dingen kon worden vergeten of simpelweg fout gaan. We hadden daarom een checklist op papier gezet met alle stappen om de caravan vanaf de status “woonhuis” te transformeren naar de status “aanhangwagen”. In de loop der jaren is deze lijst aangevuld en aangepast, maar fysiek is het nog steeds hetzelfde papiertje; stuk gevouwen, vergeeld, koffievlekken, een icoon van onze rondreizen. Hoewel we al jaren een nieuwe, betere versie in Excel hebben staan, met een duidelijkere omschrijving en een betere volgorde, blijven we trouw het oude vodje gebruiken. Het heeft ons al vaak goede diensten bewezen.

 

Het voorlaatste punt op deze lijst is “lichten controleren” (voor de nieuwsgierigen onder jullie: het laatste item is de controle bij het wegrijden van de standplaats op achtergebleven eigendommen als emmers, vegers, wasrek, -lijn en -knijpers, haringen en dergelijke).

We zijn eigenlijk nooit achter de precieze oorzaak gekomen, maar met name het linkerachterknipperlicht van de caravan weigerde zo vaak dienst, dat we steevast een voorraadje van minimaal 5 reservelampen bij ons hadden. Ook deze keer schortte er bij het testen voor vertrek weer wat aan de achterverlichting. Mieke rapporteerde dat het bewuste lampje half werk leverde; uit ging prima, maar aan gaf problemen. En beide functionaliteiten zijn nu eenmaal van belang om het knipperen te bewerkstelligen.

We schroefden de boel open en plugden er een reservelamp in. “Klaar”, dachten we. Bij de test bleek het knipperlicht nog altijd niet te werken …

 

 

Het nieuwe lampje nagekeken, dat zag er goed uit. Voor de zekerheid even omgewisseld met het rechterknipperlicht, maar daar knipperde het dat het een lust was voor het oog. De linker- en rechterfitting omgewisseld, maar de linkerkant bleef het niet doen. Lampje okay en fitting goed – dan móet het de bedrading zijn. De hele achterkant los geschroefd, alle stekkers en plugjes en draadjes gecontroleerd en aangedrukt, nog steeds geen resultaat.

Inmiddels was er geruime tijd verstreken - Jerry zat al een dik half uur reisklaar in de auto, waar bleven wij nou - en raakte ons technisch actiearsenaal een beetje uitgeput: we overwogen om naar een garage te rijden of de wegenwacht erbij te halen. Mieke informeerde of de stekker in de auto wel goed was ingeplugd, waarop ik een beetje korzelig opmerkte dat in dat geval geen enkel licht het zou doen. Om dat te demonstreren duwde ik de stekker nog even stevig aan – en ja hoor, er zij licht. Het lampje knipperde!

Zoiets is natuurlijk erg slecht voor je gevoel voor eigenwaarde; nu heeft Mieke al lang geen al te hoge verwachtingen meer als ik me buig over mechanische, elektrische of motorische problemen, maar langzaam werd ik op deze wijze ook nog gedwongen mijn eigen verwachtingen te herzien.

 

Aan de andere kant konden we nu tenminste eindelijk op weg.

 

 

Kletsnat en pikkedonker

Beauvoir, 28 april 2005

 

We waren natuurlijk verwend. In plaats van een voortschrijdende lente toonde de wereld ons naarmate we noordelijker kwamen een meer en meer grijze aanblik. In het voorjaar kun je beter van noord naar zuid reizen dan omgekeerd.

In Zarautz was het merendeel van het campingterrein niet bruikbaar omdat de grond te nat was. En op de door ons uitgekozen camping in Saint Malo konden we alleen kamperen als we op de asfaltpaden wilden bivakkeren; de grasvelden waren te drassig om er met een auto overheen te rijden. We gingen voor een drogere camping, en streken uiteindelijk neer op slechts 4 kilometer van Mont Saint Michel, in Beauvoir. 

Al snel bleek dat het op deze camping beslist niet droger was, maar dat hier de eigenaar het geen probleem vond om zijn mooie gras kapot te zien rijden. Terwijl het aanhoudend bleef miezeren, zochten wij een goed bereikbare plek uit en reden ons op weg erheen muurvast in de modder. Met een kwartiertje zwoegen hadden we de auto wel weer vlot, maar de caravan bleef mistroostig achter in de modder. Met de wagen op het asfaltpad en een stevig koord bevestigd aan de trekhaak probeerden we de zaak vlot te trekken. Na drie afgebroken en gerafelde touwen waren we bereid alternatieve oplossingen te gaan zoeken.

Onze Belgische overbuur had ons nu al geruime tijd zien ploeteren en bood aan om wat sterke mannen te gaan ronselen om de caravan met een aantal mensenkrachten uit de modder te trekken. Al gauw verscheen hij met drie uit de kluiten gewassen Fransozen in zijn spoor, die qua omvang meer een Tsjechisch bierverbruik dan een Franse wijnconsumptie deden vermoeden. In ieder geval sleurden we de hut met zes MK gemakkelijk op zijn plek; onder dankbetuigingen onzerzijds ging ieder weer zijns weegs. We stonden!

 

Het was een bescheiden bemeten camping met slechts één sanitairblokje dat broederlijk (en zusterlijk) door mannen én vrouwen gezamenlijk werd benut, iets wat we in Frankrijk wel vaker zien. Elke avond om klokslag 12 uur precies, alsof het zojuist onderling was overeengekomen, floepten alle lampen over het gehele terrein uit. En ook het toiletgebouw verkeerde dan in volslagen duisternis. Wilde je na middernacht nog daar vertoeven, dan was je aangewezen op een zaklamp.

Natuurlijk deden we navraag naar de reden van deze spertijd, maar we kregen slechts een onbegrijpelijk in rad Frans verteld verhaal te horen waarin wel voortdurend en op geëmotioneerde toon het woord peste gebruikt werd, wat plaag betekent maar ook verdorie! Of de beheerder en het sanitair ’s nachts geplaagd werden door een epidemie van rondkruipend en -vliegend ongedierte of van ravottende en rondhangende kinderen, of dat hij nou verdorie voor de zoveelste maal deze vraag kreeg voorgeschoteld, voor ons bleef het in elke geval duister…

 

 

 

Heilige commercie

Le Mont Saint Michel, 1 mei 2005

 

In het jaar 708 verscheen de aartsengel Michael aan Aubert, de bisschop van Avranches, en gaf hem de opdracht om een basiliek te bouwen op het toenmalige Mont Tombe.

In eerste instantie dacht de goede bisschop dat hij te zwaar had getafeld, maar nadat hij nacht na nacht dezelfde droom kreeg raakte hij ervan overtuigd dat God er achter moest zitten en liet hij bovenop de berg, die uiteraard werd herdoopt in Mont Saint Michel, een klooster bouwen.

Dat was toen veel moeilijker dan nu: de Golf van Saint Malo kent het grootste getijdenverschil van Europa, maar liefst 15 meter. Tegenwoordig ligt er een dijk die het eiland verbindt met het vasteland, maar in Aubert’s tijd liep de hele verbindingsweg met vloed onder water; er zijn momenteel plannen om de dijk weg te halen en een tunnel aan te leggen om er voor te zorgen dat het eiland een eiland blijft…

Tijdens de Franse Revolutie werd het klooster omgebouwd tot gevangenis; pas in 1966 namen de benedictijnen met een handjevol monniken en nonnen weer bezit van het klooster.

Het wad in de baai is praktisch vlak en ontzettend uitgestrekt; men zegt dat de vloed opkomt met de snelheid van een galopperend paard. Met name in de Middeleeuwen zijn dan ook veel pelgrims verdronken bij het doorkruisen van de baai op weg naar de 80 meter hoge rots.

Nog een ander record: in de baai ligt een rif van 100 hectare groot en anderhalve meter hoog, gebouwd door een kolonie zeepieren. Het rif wordt beschouwd als het grootste dierlijke bouwwerk van Europa.

 

Le Mont Saint Michel was ook de eerste plek sinds Avignon waar weer autobusladingen Aziaten rondliepen; een zeker teken dat we één van de top bezienswaardigheden van Europa bezochten.

Te voet gingen wij er vanaf de camping heen, waardoor het dramatische effect van de uit de vlakte opdoemende bebouwde rots optimaal op ons in kon werken.

We werden er stil van. Totdat we op de monumentale parkeerplaats stuitten. Die deed de serene sfeer behoorlijk geweld aan. En dan hebben we het nog niet over de ontsiering van de omgeving door de enorme batterij uitgestalde campers, een verschijnsel in Portugal wel bekend onder de naam ‘de witte plaag’. En toen we uiteindelijk de berg op en de stad in liepen bleek die te bestaan uit een aaneenschakeling van souvenirwinkeltjes, hamburgertenten, restaurantjes, hotelletjes, barretjes en kraampjes. Tussen de zich verdringende mensenmassa en de fel gekleurde reclamelogo’s kon je nu en dan nog een bescheiden glimp opvangen van het middeleeuwse pelgrimsoord. Het klooster en de basiliek zijn gelukkig ontsnapt aan deze ontluistering. Zoals Guy de Maupassant schreef: “Ik betrad het mooiste gotische gebouw dat ooit voor God werd neergezet … dat enorme granieten juweel, zo verfijnd als kant … ”.

 

Gelukkig besloten we enkele dagen later om ook een bezoek aan de stad te brengen bij avond. Hier in het schemerdonker, schuilend voor de gestaag vallende regen in onze capuchons als echte monniken, terwijl onze voetstappen weergalmden in de van regendruppels glinsterende straatjes, slechts nu en dan opgelicht door een spaarzame wandlantaarn, hervonden we de mystieke en vredige sfeer van een middeleeuws pelgrimsoord.

 

Le Mont Saint Michel. Prachtig. Maar waarom ze er zonodig hamburgers moeten verkopen…

 

Louvre

Parijs, 9 mei 2005

 

Bij een vorig bezoek aan de lichtstad, een jaar of 10 geleden, ging ons rotsvaste voornemen om het Louvre te bezoeken overboord, toen we de schier eindeloos lange rijen wachtende bezoekers voor de hoofdingang aanschouwden.

Dit keer waren we vastbesloten om het Louvre ook van binnen te gaan zien.

 

Enorm. Monumentaal. Gigantisch. Dat was onze eerste indruk, toen we via de roltrappen in de glazen piramide afdaalden. En erg ontmoedigend.

Het Louvre bezit grofweg 200.000 kunstwerken. Wanneer je het hele oeuvre achter elkaar zou willen zien, en je bekijkt elke creatie slechts 5 seconden, dan ben je 278 uren kwijt …

We hadden ons dan ook vooraf verdiept in de aanwezige collectie. En hoog genoteerd op het te-zien-lijstje prijkten natuurlijk de Mona Lisa van Michelangelo en de Venus van Milo.

 

Het fotobeleid in het Louvre was absoluut anders dan we in Nederland (en de meeste andere landen) gewend zijn. Je mocht gewoon, gratis en voor niets, overal fotograferen mits je geen flitser gebruikte. En je rugzak, die mocht gewoon mee naar binnen. De Franse slag? Ondanks het flitsverbod werd de Mona Lisa zo’n beetje continue overspoeld met flitslicht. In die zaal konden ze naar onze mening beter een geluidsbandje laten lopen met onafgebroken “No Flash Please”, uitgesproken met een sappig Frans accent.

Gewoonlijk zien we in musea bijna wel een suppoost per bezoeker, die dan ook scherp in de gaten houdt dat je de kunstwerken niet met een bot schilmes te lijf gaat. Maar deze controle ontbrak in het Louvre totaal. Je moest zoeken naar een suppoost als je de weg weer eens kwijt was…

In feite was de bewaking zo erg afwezig dat in ons het vermoeden groeide dat alle tentoongestelde werken replica’s waren. Bon, bij de Mona Lisa stonden maar liefst 4 suppoosten de mensenmassa in goede banen te leiden, maar doeken van Rembrandt, Vermeer en Rubens hingen eenzaam en onbewaakt aan de muur. En we hadden onze rugzakken bij. Jammer alleen dat in de caravan geen plaats is om iets op te hangen…

 

Het Louvre is zonder twijfel een schitterend museum. En, zoals gezegd, ze hebben stukken genoeg! Maar toch een serieus puntje van kritiek. We zagen het fenomeen al eerder in andere musea en het getuigt ons inziens van een gebrek aan respect, zowel voor de kunstenaar als de toeschouwer.

Er zijn musea, en het Louvre is er één van, die de werken twee of zelfs drie rijen hoog aan de wand spijkeren! Hangt er 6 of 10 meter boven je hoofd een meesterwerk – tenminste, dat vermoed je. Er prijkt in ieder geval op ooghoogte een kaartje dat vermeld dat daarboven inderdaad de “Kroning van de Madonna” van Fra Angelico hangt; en werkelijk, als je goed kijkt ontwaar je zowaar de contouren van een vrouw, ginds, op 6 meter hoogte. Zijn ze nu helemaal gek geworden! Of hadden ze te weinig behang? Met kunst tentoonstellen heeft het in ieder geval beslist niets te maken!

 

We weten niet of het iemand ooit is gelukt om het hele museum in één dag te belopen (van bekijken kan dan coûte que coûte geen sprake meer zijn). Wij hielden een strak tempo aan en slaagden erin een blik te werpen, en nu en dan wel twee of drie, in pak hem beet de helft van alle zalen. Over 10 jaren doen we de rest wel…

 

Versailles

Parijs, 15 mei 2005

 

We waren van plan om een stukje te gaan schrijven over Versailles. Het Paleis van de Zonnekoning. Dat kan toch niet zo moeilijk zijn, dachten we.

Tsja. Het is een paleis. Met een lengte van 650 meter zou je het een royaal paleis kunnen noemen. Soestdijk kan er een puntje aan zuigen! Het bevat een keur aan kamers en appartementen in een barok interieur, en kon de volledige hofhouding, zo’n 5.000 mensen, huisvesten.

Twee jaar nadat de koning er uiteindelijk introk, in 1684, waren er nog meer dan 20.000 bouwvakkers aan het werk, en 6.000 paarden. Eenieder van jullie, die ooit een verbouwing heeft meegemaakt terwijl je in het te vertimmeren pand woont, kan zich de ellende voorstellen waarmee Lodewijk de Veertiende dagelijks moet zijn geconfronteerd. Zelfs al hadden ze in die tijd nog geen kango’s. “O, sorry hoor, Louis. Maar we moeten vandaag echt effe aan de slaapkamer werken, hoor. En waar die palissanderhouten trap in Louis IX stijl is gebleven? Tja, die was toch nog niet perfect passend. Gebruik de bouwladder nog maar een paar weken.”.

Eén van de vele hoogtepunten in het paleis is een plafondschildering van Lemoyne van maar liefst 354 vierkante meter, waaraan de kunstenaar drie jaar heeft gewerkt en die in 1737 uit de verf kwam. Maar toen was Lodewijk de Veertiende al gaan hemelen en resideerde zijn achterkleinzoon er prinsheerlijk als Lodewijk de Vijftiende – 50 jaar later en blijkbaar nog steeds te midden van metselaars, stukadoors, dakdekkers, tapijtwevers, steenhouwers, beeldhouwers, blikslagers, koperslagers, touwslagers, graveurs, schilders, slijpers en smeden!

En dan hebben we het nog helemaal niet over de gigantische bouwwerf naast de voordeur, waar hoveniers, dambouwers, ontwerpers, grondverzetters, waterwerkers, baggeraars, planters, pletters, spitters, spuiters, scheppers, slopers, sjouwers, houwers en hakkers zich beijveren om een groenstrook van jewelste aan te leggen.

De tuinen, waterwerken en beeldgroepen gaan alle perken te buiten en beslaan een oppervlakte van maar liefst 100 hectare; da’s dan zonder het Petit Parc van 1.700 hectare en het Grand Parc van 6.000 hectare, een jachtterrein omringd door een vorstelijke muur van 43 km!

Mooi of niet mooi, het is in ieder geval groot!

 

Tja. Versailles. We moeten er toch nog maar eens gaan kijken. We hebben het nog niet helemaal meegekregen.

 

Père Lachaise  

Parijs, 17 mei 2005

 

In 1803 kocht de stad Parijs enkele stukken grond die wat verder van het centrum gelegen waren om als nieuwe begraafplaats te gaan dienen. Dat was ook nodig; de toenmalig in gebruik zijnde kerkhoven waren zo vol dat het niet ongewoon was dat bij heftige regenbuien en daarmee gepaard gaande overstromingen de lijkkisten uit de grond herrezen om een nieuwe carrière als veerboot op te starten, zeer tot ongenoegen van de toeschietende nabestaanden die van mening waren dat een laatste rustplaats stil moest blijven liggen…

 

Eén van de aangekochte terreinen was een oud rusthuis voor priesters: Père Lachaise. Om het voor de toenmalige inwoners aantrekkelijk te maken om wat verder van de binnenstad onder de zerken te worden gestopt, werd een aantal Franse coryfeeën als La Fontaine en Molière opgegraven en hier opnieuw te ruste gelegd. Deze marketingstrategie heeft duidelijk vruchten afgeworpen: het kerkhof, genoemd naar de biechtvader van Lodewijk XIV, is uitgegroeid tot een ware toeristentrekker. Voor een Fransman of Francofiel liggen er talloze iconen begraven: Chopin, Oscar Wilde, Edith Piaf, Simone Signoret, Sarah Bernardt, Yves Montand, Proust, Modigliani, om maar enkele gebeitelde namen te noemen.

 

Wij begaven ons in het vredige en uitgestrekte park om de laatste rustplaats van Jim Morrison, zanger van de Doors, in levende lijve te aanschouwen.

Zijn graf is verworden tot een bedevaartsoord voor popliefhebbers. Getuige oude foto’s van het kerkhof waren het graf en de aanpalende percelen volop bedekt met graffiti in de vorm van songteksten, tekeningen en boodschappen. Het was er een zoodje. Kennelijk had het Franse gevoel voor orde en netheid, dat vaak ver te zoeken is, in dit geval de overhand gekregen; alle creatieve uitingen van Jim’s bewonderaars waren doodleuk met de hogedrukspuit verwijderd. Bovendien stond het graf onder permanente controle van een geüniformeerde kerkhofbeambte; kennelijk is men als de dood dat nieuwe blijken van aanhankelijkheid hun stempel op de begraafplaats drukken. Enkel wat bloemstukjes markeerden een verder doodeenvoudige zerk. En enkele tientallen fans.

 

De rest van de wandeling was meer een speurtocht – met een plattegrond in de hand op zoek naar bekende Fransen die wij ook kenden. En dat waren er toch minder dan we dachten. De “beroemde” graven kon je meestal al van verre traceren; het was er stervensdruk. Tientallen mensen dromden er omheen om met behulp van een camera ook zichzelf alvast te vereeuwigen. Maar ja, beroemd… Wie is toch Bernardin de Saint-Pierre? En wie is Cino del Duco? En hebt u al ooit gehoord van Victor Noir?

 

Wereldberoemde Fransen. Maar voor ons dood gewoon.


-Top-
>Home>