Druk druk druk

Roznov , 10 september 2004

 

Roznov beroept zich op het fraaiste openluchtmuseum van Tsjechië en is een prima uitvalsbasis voor skitochten. In de winter, dan wel.

 

In alle voormalige Oostbloklanden die we tot nu toe bezochten, trouwt men op zaterdag. Ik weet niet of dat te maken heeft met de oud-communistische gedachte dat het werk altijd voorgaat of dat het een traditie is die nog verder in het verleden teruggrijpt. Meestal levert het lange bruidsfiles op voor de deuren van de meest populaire kerken en kun je de bruidsparen elkaar zien verdringen in het mooiste park van de stad voor de ook hier absoluut noodzakelijk geachte foto- en videoreportages. En de favoriete plek in Roznov voor het in beeld en geluid vastleggen van deze gedenkwaardige dag bleek het openluchtmuseum te zijn. Eén bruidspaar stak daarbij iedereen naar de kroon door niet alleen de bruidsreportage in het park te houden maar ook de feitelijke trouwpartij (in het openluchtpark ”stadhuis”). Hierdoor waren alle genodigden meteen voorhanden om de reportage luister bij te zetten, en dat hebben ze geweten!

 

Terwijl wij ons amuseerden met oude boerderijen, water- en windmolens, ambachtswoningen, kerken, schuren, scholen, varkenshokken, waterputten en andere historisch verantwoorde gebouwen werd de complete verzameling bruiloftgasten in diverse dwarsdoorsneden (familie van de bruid, familie van de bruidegom, gezamenlijke ouders, bruidsmeisjes, vrienden van de bruidegom, vriendinnen van de bruid, ex-vriendinnen van de bruidegom (tenminste, dat veronderstelden wij…), alle vrouwelijke familieleden, alle familieleden onder de 12 jaar, verschillende opstellingen waarbij min of meer de totale entourage werd betrokken en ga zo maar door) en op wisselende locaties in het museum door een tamelijk autoritaire fotografe die was uitgerust met een indrukwekkende verzameling hardware die in een drietal loodzware boodschappentassen werd meegezeuld van sessie naar sessie, op de gevoelige plaat vereeuwigd.

De reportage sleepte zich zonder onderbreking voort tot in de late middag, wat ons deed vermoeden dat er fors bezuinigd moest worden op de nadien georganiseerde feestelijke maaltijd en het daarbij behorende drankgelag.

 

 

Wij kiekten de familie van de bruid terwijl ze zich nog amuseerden, ergens gedurende het eerste uur. Er was zelfs nog energie over om op bankjes te klimmen. Wij bewonderden vooral de stralende glimlach van de bruid, die ondanks de zoveelste druk op de knop zonder mankeren de hele middag op haar gezicht gebeiteld stond. Foto na foto na foto na foto …

 

Berenbos

Rasna , 12 september 2004

 

Rasna deed ons voor het eerst kennis maken met wat toch wel de twee belangrijkste passies van de Tsjechen zullen blijken: vuurtjes stoken en bier drinken. Ook nu nog kunnen we ons verwonderen over het feit dat de Tsjechen nog één boom over hebben, laat staan dat bijna eenderde van het land bebost is. Waar de Zweden hun bossen omzetten tot designmeubels, sauna’s en woningen, bouwen de Tsjechen er een fiks kampvuur van. Zomer of winter, dat maakt verder niet uit. Geef een Tsjech een bos en een doosje lucifers en hij is uren onder de pannen. Liefst met een aantal vrienden en onder het genot van de nodige halve liters pilzen, maar als het moet alleen met een enkel glaasje pivo bouwt hij werkelijk indrukwekkende vuurstapels waarbij hij niet schuwt om hele boomstammen op het vuur te donderen. Tsjechische vuurplaatsen onderscheiden zich van bijvoorbeeld Litouwse (ook fervente stokers) door hun grootte: heeft de vuurplaats een oppervlakte van minstens 4 bij 4 meter dan heb je naar alle waarschijnlijkheid een Tsjech te pakken. Monumentenbouwers onder de fikkiestokers, dat zijn de Tsjechen. Ons vermoeden dat ze te lui zijn om de bomen tot meer handzame brokstukken terug te brengen, moet dan ook tot het rijk van achterbakse achterklap worden verwezen; de Tsjechische vuurliefhebber denkt gewoon groot. Als reiziger ruik je direct dat je in Tsjechië bent gearriveerd door de geur van brandend hout: steenkolen en stookolie wordt door de Tsjech als brandstof laatdunkend van de hand gewezen.

 

Wij verbleven op een ietwat afgelegen camping in Rasna waar dan ook overal bewijzen van de vuurdrift van de Tsjechen waren terug te vinden. Optimistische natuurtuurders als wij zijn, doopten we de bossen die de camping omringden om tot “het Berenbos”.

 

Het enige wild dat we in Tsjechië voor de camera zouden krijgen, bestond uit een aantal eekhoorns en de typische Tsjechische weggebruiker – over die laatste categorie later meer – maar dat wisten we toen nog niet. Bij ons beiden was ergens in het verleden de associatie gelegd tussen beren en Tsjechië – het stond voor ons als een paal boven water dat het in de directe omgeving van de camping zwart zou zien van de beren.

Wij veronderstelden dan ook een relatie tussen de vuurdrift van onze medekampeerders en de afwezigheid van een grote schare aan rondlopende beren op de camping. Beren, begrepen wij uit een groot aantal documentaires op Discovery, deelden de passie van de Tsjechen met vuur geenszins. Ergens waren we ook wel blij met hun afwezigheid: bij al de reisliteratuur die we tot nu toe opgenomen hadden, ontbrak elke aanwijzing hoe om te gaan met visiterende beren. En al verslond ik vroeger de avonturen van Toenga de dappere jager uit ons prehistorisch verleden, ik zag mij nog geen vuurstenen punt vastmaken op een stok van een van de verspreid liggende houtstapels en daarmee een nieuwsgierig rondneuzende bruine beer te lijf gaan. Buiten de desastreuze gevolgen die deze actie waarschijnlijk zou hebben voor mijn gezondheid zou ik ook nooit aan Mieke uit kunnen leggen hoe deze opleving van de primitieve jagersdrift strookt met mijn verdere vreedzame levenshouding.

 

Later leerden wij dat er helemaal geen beren meer te vinden zijn in de bossen van Tsjechië. Volgens onze gids schijnt in de hogere regionen de lynx nog voor te komen, spectaculairder wordt het niet. Ergens ben ik blij dat ik in ieder geval nog enkele dagen in de bossen van Tsjechië rondliep met een ongerust gevoel. Turend achter bomen en verspreid liggende keien. Tussen hoop en vrees in. Want ze zaten er. Ik wist het zeker.

 

Het landweggetje

Frymburk , 14 september 2004

 

De trip van Rasna naar Frymburk zou er eentje worden met de nodige vertragingen.

 

Maar daar wisten we nog niets van toen we ’s ochtends de caravan reisklaar maakten en aankoppelden. De zon scheen, de vogels kwinkeleerden en wat ons betreft was alles goed met de wereld. We hadden er intussen toch al een 1.600 kilometer op zitten met de caravan, dat begon ook steeds vertrouwder te worden; verder stond er voor vandaag slechts een afstand van 140 kilometer op het programma.

We hobbelden om 11 uur stipt van de camping af en vertrokken over een smal regionaal weggetje naar hoofdweg 23. Zo’n weggetje van amper 4 meter breed, omzoomd door bossen en velden. Zo’n weggetje waar elke 10 minuten een auto rijdt. Rustig, stil en smal. Zo’n weggetje.

 

Het doek gaat op.

 

Eerste akte – de scheurneus

 

We slingerden ons alweer een kwartier door het stille, beboste landschap toen plots een meter of vijftig vóór ons een Daewoo Nubira met hoge snelheid om de bocht kwam gejakkerd - wij remden af, de tegenligger niet of niet merkbaar - en ons ijlings passeerde.

“Scheurneus!” (vrij vertaald) liet Mieke zich naast mij ontvallen. In de linkerzijspiegel zag ik de remlichten van de snelheidsduivel opvlammen, even later gevolgd door de achteruitrijdlichten, waarop ik onze combinatie zover mogelijk naar rechts langs de kant van het weggetje stilzette. We zagen de Daewoo achteruitrijden tot vlak bij de caravan. Een man stapte uit en liep om de caravan heen naar onze auto. Ik draaide het raam open en onderging een ware spraakwaterval in het Tsjechisch.

 

Ik ben een Nederlander. Ik spreek vloeiend Nederlands, Engels en Duits en een aardig mondje Frans. En ik heb erg grote, duidelijke en praktisch splinternieuwe nummerborden op zowel de caravan als de auto zitten die verkondigen dat ik Nederlander ben.

Nu zijn er natuurlijk Nederlanders die Tsjechisch spreken. Maar ik behoor tot die groep van Nederlanders die dat niet doen. Ik heb een donkerbruin vermoeden dat dat best wel een grote groep is; al heb ik me de laatste decennia niet meer echt verdiept in de vakkenpakketten die op het middelbaar onderwijs tegenwoordig worden aangeboden, volgens mij is het Tsjechisch taalonderwijs daarin niet prominent vertegenwoordigd.

Hoe deze Tsjech er dus bij kwam dat ik ook maar een lettergreep van zijn woordenvloed begreep, was mij een raadsel. Bovendien vond ik het aardig onbeschoft om op die manier tegen een medeweggebruiker tekeer te gaan.

Ik slikte echter mijn irritatie in, telde tot 5 (in het Nederlands) terwijl de waterval bleef klateren, nu vergezeld van wilde gebaren, en stapte uit. Dit lag blijkbaar in de lijn van de in de woordenstroom vervatte aanwijzingen van de schreeuwlelijk, want hij draaide zich om en liep, nog steeds een hoop lawaai producerend, terug naar zijn auto.

 

Ik vroeg aan Mieke ramen en deuren te sluiten (je hoort de wildste verhalen over kapingen, kidnappingen en andere criminele losbandigheid) en vergezelde de druktemaker naar zijn auto.

Vol afkeer wees de man naar zijn spiegel. Die was aardig beschadigd: het glas was gebroken en het spiegelhuis was gebarsten. Nou, nou. Ik begreep dat deze beschadiging aan mij werd toegedicht en liep naar de caravan om de eventuele schade daar op te nemen. Tot mijn opluchting was het enige zichtbare bewijs van direct contact wat ik na lang speuren vond een minuscuul krasje op de stalen tentrail, wat ook veroorzaakt zou kunnen zijn door een uitschietende schroevendraaier.

 

“Tja”, dacht ik, “dat zal je leren om het gaspedaal wat minder diep in te trappen” en liep, gevolgd door de nog immer druk pratende Tsjech, terug naar de auto. Op ons naderen stapte ook Mieke uit. Ik deed verslag van mijn bevindingen, waarop ze haar camera greep, de kat geruststellend over de bol aaide en naar achteren liep om zelf de schade op te nemen.

Ondertussen was onze Tsjech druk aan het bellen geslagen. Pardoes drukte hij me zijn telefoon in de hand; ik had zijn Duitssprekende zoon aan de lijn. Even overwoog ik om me echt van de domme te houden en geen Duits te kunnen spreken – achteraf gezien zou dat veel beter zijn geweest

 

Zoonlief had begrepen dat ik een ongeluk had veroorzaakt, dat zijn vader een hoop schade had en dat ik de boel voor 200 euro kon afkopen. Ik repliceerde dat wat mij betrof het ongeval was veroorzaakt door zijn veel te hard rijdende vader, dat ik echter geen schade had om te claimen en dat ik niet van plan was om de veroorzaker van het ongeval ook maar een cent te betalen. Nadat deze boodschap was overgebriefd aan vader, liet deze via zijn verwant weten dat hij in dat geval de politie zou inschakelen. Ik gaf hem te kennen dat hij dat vooral moest doen, waarop de man na korte consultatie van zijn zoon de daad bij het woord voegde.

Ondertussen gingen wij telefonisch te rade bij onze Nederlandse verzekeringsagent, die benadrukte vooral te zorgen voor een duidelijk ingevuld en ondertekend Europees schadeformulier. Gelukkig hadden wij enige blanco exemplaren bij ons – in het Nederlands. Onze vraag aan de Daewoo-rijder of hij iets soortgelijks in het Tsjechisch had, werd met onbegrip ontvangen – hij had duidelijk nog nooit een dergelijk formulier gezien. Niettemin begon ik met het invullen, waarbij ik alvast alle benodigde paperassen voor de dag haalde.

Een half uurtje later arriveerde een auto met twee geüniformeerde agenten.

 

Tweede akte – de gemeentepolitie

 

Het vermeende slachtoffer deed uitgebreid verslag aan het politieteam. Daarna verzocht de jongere agent ons in rudimentair Duits om onze papieren. Toen wij vervolgens onze versie van het gebeuren aan de politie probeerden over te brengen, begrepen ze er niets van.

Dat maakte verder ook niet uit. We waren al schuldig bevonden, bleek al snel. Of we maar even het rapport wilden ondertekenen voor akkoord, dan kon weer ieder zijns weegs gaan.

 

Toen we duidelijk maakten, dat wij niets voor akkoord gingen tekenen, keken de agenten eerst verbaasd, daarna verontrust. Hun wereldbeeld beefde kennelijk op zijn grondvesten. Dat wij niet wilden meewerken aan iets waarom door de Tsjechische politie werd gevraagd was echt ongehoord. Dat moest wel een geval van onduidelijke communicatie zijn: het juniore teamlid begon ons opnieuw uit te leggen dat zij de situatie hadden opgenomen, dat we schuldig waren bevonden en dat we nu moesten tekenen. Klaar.

Hierop speelde ik mijn troef uit: ik had gebeld met mijn verzekering in Nederland en die had mij opgedragen om vooral niets te ondertekenen. Dus ik wilde ze wel helpen, maar ik mocht niet. Nadat we dit gesprek een drietal keren tot eenieders onbegrip hadden afgedraaid, concludeerden de agenten dat we zo niet verder kwamen. Na een kwartiertje begrepen we dat ze een Duitse tolk in gingen schakelen.

Ondertussen gingen wij vrolijk door met het invullen van ons schadeformulier. We vroegen de tegenpartij om rijbewijs en verzekeringspapieren, die hij ons ietwat verbouwereerd overhandigde. We namen netjes zijn gegevens over, gaven daarna de bescheiden weer terug. Tenslotte verzocht ik Ing Zdenek K. (ons slachtoffer had nu een naam) om het schadeformulier van een handtekening te voorzien. Dat ging hem toch wat te ver, en ook de twee genaderde agenten konden geen nut zien in het ondertekenen van een formulier in een vreemde taal. Toen we uitlegden dat dit document nodig was voor onze verzekering, en dat deze anders misschien niet zou uitkeren (ik weet het, ik weet het – een leugentje om bestwil) schudden de agenten definitief het hoofd. Geen enkel formulier was beter dan een proces verbaal van de Tsjechische politie, zo was hun overtuiging.

 

Daarna trokken alle partijen zich terug: Zdenek ging in zijn auto zitten, de agenten begonnen op hun gemak met elkaar keuvelend de goeddeels verlaten weg op en af te lopen en verdwenen om de beurt een paar minuten in het bos, en wij gingen lunchen. Dat is dan toch het voordeel van het meesleuren van je hele huishouding.

 

 

Na een half uurtje zagen we de ene agent de dienstauto induiken; er was contact met de basis. De wagen werd gestart en de bewuste agent verliet het toneel met achterlating van de tweede man. Een half uurtje verstreek. Dan keerde de auto weer at the scene of the crime, bemand door onze agent en een wat oudere en goedlachse man die als vertaler zou fungeren.

 

Het toneel overziend, hadden beide partijen nu op enige afstand van elkaar postgevat; aan de ene zijde van het landweggetje stonden wij nog altijd met ons mobiele huishouden, aan de andere kant – enkele steenworpen verderop en buiten gehoorsafstand – hadden de agenten en Zdenek stelling genomen. Decor ongewijzigd.

En de tolk, die zou steeds van het ene naar het andere groepje gaan wandelen.

 

Eerst ging de vertaler in gesprek met de thuisspelers, dan wendde hij zich tot ons met de volgende boodschap. Wij waren volgens de sterke arm schuldig bevonden aan het veroorzaken van een ongeval. En wel hierom. Wij waren breder dan de Daewoo en hadden daarom direct aan de kant moeten gaan staan, toen onze tegenligger aan kwam rijden.

De tolk kuierde terug naar de agenten met ons verweer: de Daewoo reed hiervoor veel te hard – wij waren aan het afremmen, maar hadden geen gelegenheid de combinatie tot stilstand te brengen voordat de wagen ons voorbij scheurde.

In het Tsjechische groepje werd druk heen en weer gepraat, terwijl Zdenek aan de zijlijn meeluisterde. Dan kwam de tolk weer onze kant op.

Wij moesten schuld bekennen en daartoe het proces verbaal van de agenten ondertekenen. Dan kon daarna iedereen naar huis. En als we weigerden te tekenen, dan moest de hulp van de rijkspolitie worden ingeroepen. Die waren, in tegenstelling tot de gemeentepolitie, gemachtigd om te gaan met mensen die weigerden een proces verbaal voor akkoord te tekenen. Dus of wij tekenden nu, of de rijkspolitie werd opgeroepen. En dan waren wij nog niet jarig; wat die wel niet voor boetes uit konden schrijven!! 

Wij volhardden in onze weigering, waarop de gemeentepolitie de rijkscollega’s op zou roepen. Daarna gingen we, inmiddels met zes mensen, de weg op en af lopen. Wij babbelden wat met onze tolk, een alleraardigste Sudetenduitser die zich bij ons herhaaldelijk verontschuldigde voor de berichten die hij over moest brengen.

 

 

Een uurtje later stuurden we hem naar de overzijde om eens te informeren wanneer de rijkspolitie op zou komen dagen. Er bleek een ernstig ongeval te zijn gebeurd op de nabijgelegen rijksweg waardoor het nog wel een uurtje kon duren.

 

Derde akte – de rijkspolitie

 

Het landweggetje, dat vier uur geleden nog zo idyllisch leek, begon ons nu danig te vervelen. Maar goed, rond half vijf verscheen een wit busje met opschrift 'policie' ten tonele, bemand door een meetagent en een computeragente. Laatstgenoemde installeerde zich achter de schuifdeuren van de bus en begon naar aanleiding van de verslagen van het gemeenteteam, de tolk en de snelheidsmaniak druk te typen. Er werd overleg gepleegd en na een kwartiertje zagen we de gemeentepolitie vertrekken.

De meetagent, een gezette veertiger, nam een meetwiel uit de auto en begon een serieuze situatieschets te maken, waarbij allerlei belangrijke bijzonderheden werden genoteerd op een met een klembord gezekerd stuk papier. Uiteindelijk liet hij ons met enige trots het resultaat zien. De weg waar beide auto’s elkaar voorbij waren gereden was exact 3,91 meter. Precies op het punt waar wij elkaar passeerden, stond aan beide zijden van de weg een boom. Volgens de schets was onze caravan 2,10 meter breed, en de Daewoo mat 1,80 meter. Even optellen, 3,90 meter. Er was dus nog maar 1 centimeter over; geen wonder dat wij de Daewoo hadden geraakt!

Ook bij de rijkspolitie was geen talenkennis aanwezig; de communicatie verliep andermaal via de nog steeds aanwezige tolk. Op onze vraag hoe ze wisten wáár we elkaar precies hadden gepasseerd, werd gereageerd met de blik die specialisten in petto hebben voor amateurs die nergens verstand van hebben. De wegsporen gaven exact aan waar wij daadwerkelijk hadden gereden. Er werd ons gevraagd de situatieschets te ondertekenen, wat we zonder protesten deden.

Nu is onze caravan helemaal geen 2 meter 10 breed, hij meet 2 meter 30, volgens het kenteken. En wij hebben er echt geen 20 centimeter afgehaald.

 

We moesten met onze autopapieren opdraven bij de computeragente. Alle informatie werd door haar geconcentreerd en zorgvuldig overgenomen in het proces verbaal, wat uiteindelijk uit de printer kwam rollen: in drievoud. Eén voor de snelheidsduivel, één voor ons en één voor het archief. En of we dat laatste exemplaar even voor akkoord wilden ondertekenen.

We waren moe. We stonden inmiddels al zeseneenhalf uur op dat vermaledijde landweggetje. We keken elkaar aan, haalden de schouders op. Een handtekening, soit.

Maar we moesten in het Nederlands erbij schrijven dat we schuldig waren.

 

Ik nam de pen en schreef onderaan het proces: “Ik verklaar dat deze agenten zeggen dat we schuldig zijn”. Vervolgens ondertekenden we beiden netjes het papier.

De rijkspolitieagenten keken wantrouwend naar het stukje Nederlandse tekst onderaan hun proces verbaal. “Wat staat daar nu?” wilden ze via de tolk weten. “Precies wat ze gezegd hebben” zei ik ... 

 

Slot – de tolk

 

We betaalden braaf de boete van 1000 kronen (33 euro), die we als aanstichters van een ongeval verschuldigd waren.

Zdenek K. zoefde weg, en wij wilden ook vertrekken. We draaiden de sleutels om in het contactslot en meteen werd een ding zonneklaar: wij gingen nergens naar toe, want de accu was leeg …

Een snelle sprint bracht ons bij het reeds kerende politiebusje; we konden het nog net bij de kladden grijpen! De tolk, die met het rijk terug naar de stad reed, lieten we vragen naar een set startkabels. Die hadden ze niet. Maar de tolk verzekerde ons, dat hij zo gauw hij weer in de bewoonde wereld was een garage zou benaderen en hulp zou sturen. 

 

Daar stonden we dus. Eindelijk alleen, in de nu invallende schemering. Na een kwartiertje passeerde er een auto. Een half uur later nog een; je merkt, het was een dolle boel op ons landweggetje. We besloten de eerstvolgende auto aan te houden en samen naar de dichtstbijzijnde stad te rijden voor hulp. Jerry zou ons in zijn mand vergezellen.

Na nog een kwartier wachten (we vreesden dat we de laatste auto van de dag een kwartier eerder voorbij hadden zien gaan) zagen we lichten naderen. Een Opel Astra, zonder motorkap, kwam ons tegemoet rijden. We bedachten ons geen moment. Aanhouden dus, die auto. En wie stapte daar uit? Onze tolk!!

 

 

Ons vertrouwen in de goedheid van de mensheid kon die avond niet meer stuk. Wat bleek? Toen de tolk tenslotte weer de bewoonde wereld had bereikt, was het inmiddels dik na zessen; alle garages en werkplaatsen waren gesloten. Uiteindelijk had hij een vriend die bij een autobedrijf werkte gecharterd om samen met hem in een gereviseerde auto met een set startkabels naar ons toe te rijden!

Wij startten opgetogen onze auto, betaalden de monteur 800 kronen (ons laatste contante geld), gaven zowel de monteur als onze tolk een fles cognac, en met onze innige en welgemeende erkentelijkheid en met warme groeten, lieten we eindelijk de plaats van het “ongeval” achter ons, het landweggetje verlaten en donker achterlatend.

 

Het doek valt.

 

Noot.

Er zijn inmiddels jaren verstreken. Van dit ongeval is noch door ons, noch door onze verzekering, ooit meer iets vernomen.

 

De Witte Dame

Frymburk, 18 september 2004

 

In Rozmberk nad Vltavou staat een kasteel, dat het stamslot was van de Rosenbergjes. Eenieder die door het zuidwesten van Tsjechië reist, komt die familie herhaalde malen tegen: vroeger bezaten ze zo’n beetje de gehele Bohemen, wat niet verhinderde dat de laatste Rosenberg in 1611 zijn laatste adem uitblies.

En toch heeft een lid van de familie de wedloop met de tijd glansrijk doorstaan. In het kasteel dwaalt namelijk al 600 jaar een geest rond. Het spook heeft een naam, Perchta von Rosenberg, de Witte Dame, en er hangt zelfs een schilderij met een afbeelding van haar in het kasteel. Ze werd uitgehuwelijkt aan de gemene Jan von Lichtenstein die haar veel te weinig huishoudgeld gaf! Bovendien waren haar beide dochters al vroeg gestorven. Zij weigerde hoe dan ook haar man vergiffenis te schenken voor zijn infame zuinigheid toen hij op zijn sterfbed lag, waarop Jan haar vervloekte. Uiteindelijk overleed Perchta aan de pest, een in die tijd niet ongewone doodsoorzaak. Kort daarna begon haar carrière als huisspook. Ze werd een bekend en vaak gezien verschijnsel rond de geboorte en de dood van de allerlaatste Rosenberg, Petr Vok.

Op bijgevoegd schilderij wijst zij naar de spreuk die haar betovering kan doorbreken en die leidt naar de Schat van de Rosenbergjes. Totdat iemand de spreuk ontcijfert, waakt zij over het kasteel.

Mocht je haar ooit nog eens tegenkomen, let dan op de kleur van haar handschoenen. Als ze rood zijn komt er brand, zwart staat voor calamiteiten van diverse niet nader gespecificeerde aard en wit staat voor een huwelijk. De reden waarom ze niet in plaats van deze vage, onduidelijke en natuurlijk vaak onopgemerkte aankondigingen met een bordje rondloopt waarop de te verwachten gebeurtenis nader staat omschreven, heeft vast te maken met het feit dat de leeskunst ten tijde van de opvoeding van dit specifieke spook alleen was voorbehouden aan een beperkte bevoordeelde elite.

Haar verdere wapenfeiten zijn gering. In een ver en niet nader gedocumenteerd verleden schijnt ze de armen pap te hebben voorgezet. En (wel gedocumenteerd) tijdens de tweede wereldoorlog, terwijl de Duitsers het kasteel in gebruik hadden, verscheen ze aan twee lokale kinderen en een officier van de Gestapo waarna de Duitsers de nazi-vlag niet meer op het kasteel durfden te laten wapperen. Of de twee kinderen later zijn getrouwd vertelt het verhaal niet.

Voor het laatst werd de Witte Dame gesignaleerd in 1996 door een bouwvakker die haar, tijdens werkzaamheden in het kasteel, zag verschijnen voor een hoog gelegen raam. De reden voor deze aangelegenheid is onduidelijk en gezien het feit dat ze slechts door een enkele man werd gezien, en dan nog een bouwvakker in een land dat bekend staat om de extreem hoge gemiddelde bierconsumptie, heb ik persoonlijk de neiging om deze waarneming met een korreltje zout te nemen (met excuses vooraf aan de betreffende hiermee gestigmatiseerde bouwvakker die zonder twijfel nog nooit een druppel alcohol zal hebben geconsumeerd en drie dagen later zich lelijk verbrandde of in het huwelijk trad).

 

Nu geloof ik niet in spoken. Ook niet in kabouters, trollen, de magische kracht van vrijdag de dertiende, ingestraald water, engeltjes, vampiers, de geneeskrachtige werking van een bezoek aan een grot in Lourdes, de onbevlekte ontvangenis, god, de dienstregeling van de NS en de zuiverende werking van een flesje Spa rood (om maar even wat te noemen). Maar ik geloof wel dat de wereld een leukere plek zou zijn als spoken zoals de Witte Dame wel bestonden; zeker als die spoken een nazi-vlag kunnen laten verdwijnen.

Dus, Witte Dame. Als ik het voor het zeggen had mocht je bestaan. Echt.

 

Hondenbaan

Praag, 23 september 2004

 

We kampeerden in Dolní Pocernice, een typische voorstad van Praag. Niet dat we een diepgaand onderzoek hebben uitgevoerd om te bepalen welke de kenmerkende eigenschappen zijn van Praagse voorsteden, maar als men ons zou hebben gevraagd om een karakterschets van een Praagse suburb te maken zouden we niet ver van Dolní Pocernice af hebben gezeten. Bijna alle woningen waren vrijstaand en omgeven door een groot, hoog, stevig en goed onderhouden hekwerk. En zodra je in Tsjechië een vrijstaand huis hebt dan ben je blijkbaar aan je stand verplicht om een hond te nemen. Niet zomaar een hond: hoe groter en gemener hij oogt en hoe harder hij kan grommen en blaffen, hoe beter. De hond wordt vervolgens afgericht om bij elke passerende voetganger op het meest onverwachte moment zo hard mogelijk tegen het reeds eerder genoemde hekwerk aan te springen onder het uiten van het meest oorverdovende geblaf wat de hond kan produceren.

Ik weet eigenlijk niet of het een broodje-aap verhaal is, dat elke hond een gloeiende hekel heeft aan postbodes. Al leek het ons voor de gezondheid van de gemiddelde Praagse postbode wel een goed idee om de hekken elk jaar verplicht te laten keuren. En controleerden we zelf af en toe ook wel eens of de omheining waar de hond tegenaan vloog nog wel solide genoeg was …

Wij raden mensen met hart- of zenuwklachten dan ook ten sterkste af om een wandeling te maken door zo’n typische Praagse voorstad. Eenieder daarentegen die er dol op is om zijn adrenalinepeil de hoogte in te jagen via een rit in allerlei adembenemende achtbanen kunnen wij een wandeling door Dolní Pocernice van harte aanbevelen.

Onze voortgang van het treinstation naar de camping (en vice versa) was van verre te volgen aan al het hondengekrakeel dat voortdurend om ons heen losbarstte. Overdag tenminste. Want ’s nachts gaan de honden natuurlijk in hun hok. Anders schrikt de hele buurt steeds wakker als er een late feestneus naar huis loopt. Dieven of geen dieven – de nachtrust is heilig.

 

We hadden dus wel ontzag gekregen voor de Praagse waakhond.

Elke dag stond er voor het campingrestaurant een personenauto geparkeerd met als ingezetene een luid blaffende dan wel vervaarlijk grommende herdershond. Wij verkeerden in de veronderstelling dat het een waakhond in opleiding betrof, en waren dan ook onaangenaam verrast toen het dier op een dag zich niet in maar buiten de auto bevond. Onder het toeziend oog van zijn baas, een oudere en stuurs kijkende kerel die zijn intrek op een stoel voor een bungalow had genomen, mocht de hond vandaag iedere argeloos voorbij wandelende passant de stuipen op het lijf jagen zonder de normale belemmering van een omheining. We keken dan ook niet vreemd op van het feit dat er in geen velden of wegen een campinggast was te bekennen. De hond trok zich niets aan van de door zijn baas geschreeuwde commando’s (zover in de cursus waren ze blijkbaar nog niet) en sprong vervaarlijk grommend en blaffend om ons heen.

Toen wij de man hierover aanspraken bleek hij geen woord buitenlands te verstaan en onze Tsjechische woordenschat was vooralsnog beperkt gebleven tot de eerste vijf pagina’s van de handzame taalgids.

Geen nood. Wij konden best, communicerend met gezicht, handen en voeten, begrijpelijk de boodschap overbrengen dat de hond aangelijnd moest worden. Voortvarend vingen wij aan met een gebarenspel, maar onze met verve gebrachte vertolking kwam toch niet helemaal goed uit de verf. Ter verduidelijking van het aanlijnen van de viervoeter hadden we een traag cirkelende beweging om de hals opgevoerd. Het gezicht van de tot dan toe onbewogen naar de voorstelling kijkende man toonde nu verwondering, gevolgd door een resoluut opgetrokken wenkbrauw. Dit deed ons beseffen dat in onze laatste scène ook drastischer maatregelen ten aanzien van hond of baas te lezen waren. We besloten het optreden hierbij te laten.

Bij de receptie gingen we verhaal halen. Wij wilden enkel dat de waakhond niet vrij over het terrein zou lopen, het grimmige beest zelf wilden we geen problemen bezorgen, dat deed ook maar wat hem was aangeleerd.

De oude baas bleek de eigenaar van de camping te zijn, die op deze wijze een vreemd soort public relations aan het bedrijven was. Pas na veel praten was hij er van te overtuigen, dat hij zijn hond niet onder appèl had en dat hij hem daarom moest aanlijnen.

 

Zelf bleken de beheerders weinig vertrouwen te hebben in de afschrikkende kwaliteiten van een waakhond. Op dagen dat waakhond en baas afwezig waren, zat er steevast een in blauwe overall gestoken sujet diep ineen gedoken op het bankje naast de toegangspoort, het gezicht deels verscholen achter de klep van zijn zwarte pet. Ongeacht of we de man vriendelijk groetten dan wel toewuifden, hij bleef ons steeds onaangedaan aanstaren. Na herhaaldelijk passeren en zwaaien (aan ons zal het niet liggen), herkenden we in de figuur een lappen pop, neergezet om de meer crimineel georiënteerde voorbijganger te ontmoedigen. Wij vonden het in ieder geval een vooruitgang. Een pop kan je tenminste niet de stuipen op het lijf jagen …

 

Toen wij op een ochtend onze neus buiten de caravan staken en een 40-tal roofvogels van diverse pluimage op het grasveld voor de deur zagen zitten, dachten we eerst de nieuwe trend in campingbewaking te aanschouwen: de oude baas had de herdershond van de hand gedaan en probeerde nu op deze originele wijze de beveiliging van de camping op een hoger peil te brengen.

 

 

Nadere informatie leerde ons dat zelfs de Tsjechen zo gek niet waren; de vogels hoorden bij een groots opgezette roofvogelshow die dat weekend in de omgeving werd gehouden en waar de valkeniers van heinde en verre op af kwamen. Ondanks deze prozaïsche verklaring vonden we het toch een sprookjesachtig gezicht. Vooral in het avondschemer vormden de reusachtige vogelgedaantes gezeten op het grasveld een onwerkelijk en fascinerend beeld. Elke avond in dat weekeinde liepen we een extra rondje over het terrein…

 

Post

Praag, 27 september 2004

 

We hadden wel genoeg te maken gehad met de Tsjechische ambtenarij na het “ongeval” op ons verlaten landweggetje, dachten we. Maar ook Praag zou ons drie keer in aanraking brengen met kafkaiaanse taferelen…

 

Allereerst: Het Postkantoor…

 

Of eigenlijk zijn het er twee.

We hadden een mooie reisgids van Praag. Thuis. En dan heb je er niet zo veel aan… Dus vroegen we mijn zwager, die in de in- en uitvoer zit, of hij voor ons de gids 'poste restante' op wilde sturen naar het hoofdpostkantoor in Praag. Wijs geworden door vroegere ervaringen drukten we hem op het hart om GEEN voornaam, voorletter, voorvoegsel, aanspreektitel of wat dan ook bij de achternaam te vermelden; we hadden al te vaak meegemaakt dat post voor ons die 'poste restante' werd opgestuurd bij de A van Aan, bij de D van De Heer, bij de M van Mijnheer, bij de H van Hr, bij de V van Van, bij de W van Weledelgestrenge of bij de J van Jarige Jan terecht was gekomen, waardoor je verplicht bent om zowat alle letters van het alfabet te doorzoeken.

 

We besloten na een week om eens een bezoek aan het postkantoor te brengen en te kijken of het pakketje al was aangekomen. Het hoofdpostkantoor was een oud, solide flatgebouw dat een heel blok besloeg. We liepen de hoofdingang binnen en gebruikten de eerste 5 minuten om de gang van zaken te assimileren – een heel belangrijke investering die meestal voorkomt dat je een half uur in de verkeerde rij staat te wachten, waarna je nog een half uur in een andere verkeerde rij gaat staan. Het proces, zagen wij al snel, draaide om een nummerautomaat waar je een drietal verschillende nummers kon trekken, afhankelijk van de dienst die je af wilde nemen. Na lang wikken en wegen waarbij we niet schroomden de lokale bevolking te raadplegen (we weten vandaag de dag nog niet wat het Tsjechische woord voor “poste restante” is maar we weten in ieder geval met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat dat woord niet op “poste restante” lijkt) trokken we een nummer uit de automaat en wachtten vol spanning op onze beurt. Toen de tijd daar was, liepen we naar ons loket en vroegen aan de dienstdoende ambtenaar of zij de Engelse of Duitse taal machtig was. Die vraag wekte blijkbaar de nodige hilariteit op, dus duurde het even voordat de enige collega die wat Duits sprak was gevonden. Daarna ontwikkelde zich een vreemd drie-partijen-gesprek dat eindigde in de mededeling dat we een zijdeur buitenom konden nemen en dan de trap naar de derde verdieping. Nadat we de aanwijzingen twee keer hadden herhaald, besloten we deze maar op te volgen en afscheid te nemen van de inmiddels enthousiast geworden ambtenaren.

We liepen naar buiten en om het gebouw heen, vonden een onopvallende zijdeur die open was, beklommen de trap en kwamen tot onze verbazing niet uit in de kantine of het kantoor van de directie maar in een ruimte met vier loketten waarvan er één in gebruik was door een andere cliënt. De ruimte was verder kaal en leeg en de andere drie loketten waren gesloten, dus wachtten we rustig in een hoek van het vertrek. 

De klant vóór ons verliet op enig moment de kamer en wij begaven ons naar het vrijgekomen loket. Tot onze stomme verbazing sprak de vrouw achter het loket vloeiend Engels en konden we zonder verdere obstakels vragen of dit het loket “poste restante” was (Yes, it is) en of er een pakje voor ons was. De laatste vraag was duidelijk niet de goede, dat zagen we direct. Ahaa, we zochten een pakje. Tja, daar ging zij niet over; zij ging enkel over de brieven. Voor pakjes moesten we ons vervoegen aan het pakjesloket. En nee, dat zat niet op dezelfde verdieping. Dat zat zelfs niet in hetzelfde gebouw! Voor pakjes moesten we het postkantoor bij het station hebben. Dat was namelijk makkelijk als pakjes per trein kwamen. Dan hoefde het pakje niet zo ver te worden getransporteerd. Tja, begrijpelijk natuurlijk. We bedankten haar vriendelijk. De capaciteit van grote organisaties om de meest vreemde oplossingen en procedures te verzinnen was ons bekend, dus liepen we gelaten en onderweg filosoferend over de reden van deze vreemde opsplitsing weer naar buiten, en naar het station.

 

Daar zochten we wederom het postkantoor en, na de verplichte vijf minuten assimilatie, gingen we in de rij van onze keuze staan. Dat bleek dit keer toch niet de goede, maar 20 minuten wachten resulteerde wel in de aanwijzing in welke rij we dan wel hoorden te staan. Na nogmaals een kwartiertje wachten, waren we aan de beurt en, gewaarschuwd door de ambtenaar die we in de vorige rij hadden gesproken, ging de lokettist zodra hij ons zag de hulp inroepen van de ambtenaar die ons in de vorige rij te woord had gestaan en die blijkbaar de enige in het gebouw was met enige talenkennis. En warempel, we stonden bij het loket dat verantwoordelijk was voor de poste restante pakjes.

Na even grasduinen in een grote bak met compartimenten vol pakjes deelde hij ons mede dat er geen post was voor M (we hadden de naam voor hem opgeschreven). Nee, ook niet voor Van D. En nee, ook niet voor Heer, of voor Jan, of voor Mieke, of voor D, of voor M van D, of voor Jan en Mieke, of voor Mieke en Jan, of voor De Heer, of Mevrouw. Enfin, het duurde een kwartier voor we in herhaling gingen vallen, en al die tijd bleef de ambtenaar geduldig voor ons in de bakken graaien. We hadden medelijden met de mensen die achter ons in de rij stonden en die overigens geduldig stonden te wachten op hun beurt.

Je blijft in zo’n situatie het onzekere gevoel overhouden dat je pakket wel degelijk in die bak zit, maar dan gesorteerd op een niet door ons gevonden trefwoord…

Terwijl we driftig alternatieven aan het verzinnen waren, kwam Mieke opeens met een heel andere vraag, die op dat moment amper ter zake doende leek. “When is a parcel a parcel?” klonk het opeens heel filosofisch naast me. Ik keek haar al aan van “Ja, kunnen we met dat soort vragen wachten tot we een verloren uurtje in de auto over hebben” toen ook bij mij het kwartje viel en ik vol verwachting naar de ambtenaar voor ons keek. Die had daarvan even niet terug en sprak “Eeeeeh, a parcel is a parcel if I handle it”. “Yes”, zei Mieke, nu goed op dreef “and what size must this parcel have?” Hier had de brave man zich duidelijk nog nooit mee bezig gehouden en een helder antwoord kwam er dan ook niet. Een beetje hulpeloos keek hij naar de bak achter zich, duidelijk denkend “Dat zie je toch”.

 

Wij besloten de vraag wat meer letterlijk te gaan controleren en begaven ons wederom naar het hoofdpostkantoor, zijdeur in, trappetjes op, we waren al ervaren rotten, dat kon je zo zien.

De vrouw achter het loket kende ons nog. We stelden haar nu de juiste vraag. Ja hoor, ze wilde best even kijken naar ‘een brief’. Op naam van 'M', zeiden we? Jawel hoor, die had ze wel. En triomfantelijk hield ze een grote envelop omhoog, waarin zich onze reisgids bevond.

 

Politie

Praag, 28 september 2004

 

En dan: Het politiebureau.

Of eigenlijk zijn het er drie.

Het begon allemaal de dag ervoor op het treinstation Masarykovo. Daar had ik voor het laatst mijn portemonnee in handen. Pas toen we de dag erop weer naar het centrum wilden gaan, misten we het ding. Nergens te vinden. Tassen en jassen, rug- en broekzakken werden herhaalde malen minutieus nageplozen, maar zonder resultaat. Langzaam drong het tot ons door. We waren bestolen!

Iemand moet ons hebben gadegeslagen terwijl ik de tickets betaalde en de portemonnee weer opborg. En heeft de beurs vervolgens uit mijn achterbroekzak gerold…

Jajaaa, ik weet het. Stop hem NOOOOOIT in je kontzak. Vragen om moeilijkheden. Iedereen, echt iedereen weet dat je DAT nooit moet doen. Maar goed.

Wij als de wiedeweerga de bank gebeld en alle pasjes geblokkeerd. Omdat er inmiddels een dag verstreken was, vreesden we wel enige schade. Per slot van rekening zaten er maar liefst twee creditcards in … Al snel bleek dat we met amateur-dieven van doen hadden. Ze hadden wel geprobeerd om onze pinpas te gebruiken, waardoor deze toen wij belden al was geblokkeerd zoals gebruikelijk na het invoeren van drie foute pincodes, maar met onze creditcards hadden ze helemaal niets gedaan. Tja, wie zijn wij om daarover te mopperen…

 

Die middag besloten we naar het politiebureau te gaan om aangifte te doen, iets waar de verzekeringsmaatschappijen van houden. Ikzelf zag er het nut niet van in, maar allez.

Bij de campingreceptie kochten we twee nieuwe treinkaarten (onze eerder aangeschafte vervoerskaarten voor de komende 15 dagen zaten in de gerolde portemonnee) en treinden naar het centrum van Praag. In het Tourist Office vroegen we het adres van de Tourist Police. We werden verwezen naar een niet nader gemarkeerde deur bij een flatgebouw in het centrum van Praag. Daar aangekomen vroegen we een vriendelijk meisje in een kraampje voor de deur of dit inderdaad het politiebureau was. Toen zij dit bevestigde openden we de deur en kwamen in een trappenhal, die was afgesloten met een zwaar ijzeren hekwerk met hierop een bord met in drie talen ”Police – ring the bell please”.

 

 

Wij waren daartoe niet te beroerd en drukten op de belknop. Geen reactie. Na een minuutje drukten we opnieuw – weer geen reactie. Overmoedig geworden drukten we nu de bel zeker 15 seconden aaneengesloten in en nu kregen we wel een reactie! Een woedende stem begon tegen ons uit te varen via de aanwezige intercom. Die trok zich daarbij niets aan van de door ons gestamelde Duitse en Engelse interrupties maar bleef in het Tsjechisch tegen ons oreren. Na een minuutje viel de stem stil en keerde de rust in de trappenhal weer. Verbouwereerd keken we elkaar aan en verlieten het portiek. Buiten zat nog steeds hetzelfde meisje dat ons nog steeds verzekerde dat we hier bij de toeristenpolitie waren. Nu zijn we geen ezel – wij stoten ons dan ook gerust twee maal aan dezelfde steen. We liepen weer naar binnen en belden opnieuw aan. Met dit keer een nog uitgesprokener resultaat: het duurde zeker twee minuten voordat we er een woord tussen konden krijgen. En die woorden scoorden geen enkel effect: de agent (namen wij aan) was duidelijk van plan om zijn gram te spuien en was daarin niet te stoppen.

Terug naar het meisje, dit keer met de vraag of er nog een ander politiebureau in de omgeving was te vinden. En warempel, een kilometer verderop, in een zijstraatje, konden we het ook proberen. Wij slenterden die kant op (Praag is een prachtige slenterstad) en jawel, amper in de zijstraat zagen we een politiebureau.

Wij naar binnen, waar we een agent vonden die midden in een verder kaal vertrek gezeteld was op een soort verhoging achter een groot bureau met om hem heen een hekwerk dat er voor moest zorgen dat al te enthousiaste uitingen van frustratie niet konden ontaarden in fysiek geweld tegen zijn persoontje. Enigszins geïntimideerd door deze opstelling die zeker geen vriendelijke welwillende en hulpvaardige oom agent suggereerde, liepen we naar de voorkant van de kooi en zagen een zachtmoedige oudere man op ons neerkijken, die in vlekkeloos Engels uitlegde dat we niet op het juiste adres waren. We zaten bij de recherche, en we moesten bij de geüniformeerde tak zijn, aan de overkant van de straat.

 

We liepen weer naar buiten, staken de straat over en liepen een achterdeur binnen die vroeger naar een oud koetshuis leidde en waarboven het bekende groenwitte politie-embleem prijkte. Na een aantal gangetjes en deurtjes te hebben doorkruist, stuitten we  op een gesloten deur. Wat rammelen resulteerde in een kreet van boven, waarna even later een agent afdaalde die de deur opende en ons meetroonde de trappen op naar een soort wachtkamer. De agent gebaarde ons te gaan zitten en kwam zonder dat we een woord hadden gewisseld een minuut later met een formulier aanzetten (in het Engels) dat enerzijds ging over verloren goederen, en anderzijds over gestolen goederen. Blijkbaar waren we op de goede afdeling beland; waarom de agent zonder meer aannam dat wij een dergelijk formulier nodig hadden, is ons overigens nog steeds een raadsel.

We vulden het formulier voor gestolen goederen in, en na een minuut of tien kwam de agent het formulier halen en vroeg ons via een vaak geoefende pantomime of we even wilden wachten. Wij wilden wel. Wat moesten we anders…

We hadden ons net geïnstalleerd voor een lange wacht en waren bezig de aan de muur gehangen Tsjechische posters aan een (vast niet altijd even accurate) vertaling te helpen toen we het hek beneden hoorden rammelen. Onze agent verscheen uit zijn bureel, liep naar beneden, en kwam een minuutje later met nieuwe slachtoffers de trap weer op.

Het bleek een tweetal Britse jongelui te behelzen waarvan er één was bestolen door een dame van lichte zeden. Die had blijkbaar de mobiele telefoon van haar Engelse klant achterover gedrukt. Uit hun verhaal bleek duidelijk dat ze bozer waren op het gebrek aan timing van de prostituee (dat ze gaan jatten als we klaar zijn, ok, maar NIET ervoor) dan door de vertrouwensbreuk …

We vroegen onze medeslachtoffers hoe ze dit politiebureau hadden gevonden. Ze vertelden dat ze eerst naar een ander bureau in het centrum waren verwezen. Dat bleek enkel een trappenhuis, afgesloten met een groot wit traliehek en voorzien van een zoemer. Wij keken elkaar aan: hier werd toch een bekend beeld geschetst… Ze belden aan (het moet een kwartiertje na ons zijn geweest) en inderdaad, ook zij kregen via de intercom een opgewonden Tsjech te horen, die danig tabak had van dat gebel de hele dag en nu zeker niet meer naar beneden kwam. Met enig genoegen hoorden wij aan dat de Engelsen minutenlang (!) onafgebroken aan de bel hadden gehangen en daarna nog flink wat herrie hadden geschopt. Uiteindelijk waren ze afgedropen: wat je kunt doen om je verontwaardiging over een dergelijke behandeling te uiten in een kale betonnen ruimte van 2 bij 2 meter afgesloten met een groot traliehekwerk hadden ze gedaan, maar echt indruk kun je er niet mee maken, besloten ze. Dus hadden ze de buren gevraagd naar een ander politiebureau et voila, hier zaten ze dan.

Onder het uitwisselen van onze ervaringen hadden onze lotgenoten inmiddels ook het formulier ingevuld en even later verscheen de mimeagent weer om dat op te halen. Toen de jongens hoorden dat we bestolen waren en al ons geld kwijt waren, boden ze ons spontaan en welgemeend een avondmaaltijd aan. Verwarmd door dit aanbod legden we uit dat “al ons geld” niet echt letterlijk genomen hoefde te worden en na een gezellig half uurtje waarbij we onze Praagse avonturen uitwisselden namen we afscheid, ieder met het vurig verlangde proces verbaal onder de arm gedrukt.

 

Bank

Praag, 28 september 2004

 

En tenslotte: De bank.

Of eigenlijk waren het er vijf.

Dan zit je dus in Praag, met al je bankpasjes en credit cards gestolen en met slechts 110 euro aan cash. Duidelijk te weinig om mee thuis te komen, dus namen we contact op met onze bank in Nederland. Die gaf ons te kennen dat zij de situatie niet echt als een probleem beschouwden. Als we bij een willekeurige bank in Praag het iban-nummer (international bank account number) opvroegen, zouden zij een geldbedrag naar het nummer overmaken. Dan konden wij enkele dagen later bij die bank het geld oppikken na overlegging van ons paspoort. Dat leek ons een eenvoudige procedure waarbij amper iets mis kon gaan; vol goede moed stapten we in het centrum van Praag onze eerste bank binnen.

 

Wat direct opviel na onze indrukken in de afgelopen dagen van postkantoren en politiebureaus was het gigantische verschil in interieur. Waren bij de post en de politie functionaliteit en onverslijtbaarheid de sleutelwoorden, bij de bank ging het om rood, goud en pluche. Het mocht hier beduidend meer kosten. Dat bleek overigens meteen het belangrijkste verschil; qua talenkennis en vreemde procedures staken ze elkaar naar de kroon.

Bij de eerste bank zat pontificaal voor de ingang een sjiek in het rood gekleed vrouwspersoon achter een goudkleurig bureau die ons verwachtingsvol aankeek. Kijk, dachten wij naïef, hier is het beter georganiseerd. Geen moeizaam uitzoeken welk loket je moet hebben; deze behulpzame dame neemt je direct alle problemen uit handen en zorgt voor een oplossing. Een lichte paniek verscheen in haar ogen toen we haar eerst in het Engels en daarna in het Duits aanspraken. Ze beduidde ons om even plaats te nemen en verdween vervolgens zonder een woord te zeggen in de kantoortuinen achter haar. Na 10 minuten dook ze weer op, ditmaal met een in pak gestoken man op sleeptouw, die warempel Engels sprak. Verheugd hierover staken we voortvarend van wal en vroegen belangstellend of de man het eens was met de zienswijze van zijn Nederlandse bankcollega over de te volgen procedure. Mja, daar liet de man zich niet echt over uit. Wat volgens hem eerst en vooral diende te gebeuren, was dat we bij zijn bank een rekening openden. Van daaruit konden we dan bekijken of we geld op die rekening overgemaakt konden krijgen vanuit het buitenland. Het openen van de rekening, waarmee we klant van zijn bank werden, was zonder meer essentieel voor eventuele verdere stappen om het geld in handen te krijgen. En daarvoor hadden ze een formulier; of we dat even in wilden vullen. We kregen een 25-tal pagina’s tellend formulier in handen gedrukt (in het Tsjechisch!). Onze suggestie dat er misschien wel een andere manier was, werd resoluut van de hand gewezen. Waarop wij de man meedeelden dat we ons wilden beraden. En met achterlating van het formulier het pand verlieten. 

 

De volgende bank die we betraden, we zagen het direct bij binnenkomst, werd weer een misser. De bank (of bankje eigenlijk) was een kleine gemarmerde ruimte waar slechts twee medewerkers aanwezig waren. Die inderdaad geen woord Engels of Duits machtig waren. Vriendelijk elkaar gedag wuivend verlieten we al gauw deze bank.

 

Onze derde poging deed ons, door ervaring wijzer geworden, bij een grotere bank belanden. De door ons aangesproken medewerkster haastte zich naar boven, ditmaal, waar na enkele minuten een in streng mantelpakje geklede dame verscheen die in voorzichtig Engels informeerde waarmee ze ons van dienst kon zijn. Nadat we ons verzoek zo helder mogelijk hadden overgebracht, volgde een conferentie van enkele minuten met enkele haastig bijeengeroepen collega’s. Uiteindelijk liepen ze allen hoofdschuddend uiteen, waarna de meer ervaren medewerkers werden opgeroepen.

Wij waren er intussen helemaal niet zeker van of de bemantelpakte mevrouw begrepen had wat we nu eigenlijk wilden, zeker niet nu de inwilliging van onze wens blijkbaar een dergelijk massaal vertoon van dienstjaren vergde. En hoe meer het groepje groeide, hoe meer ook onze twijfel. En het was zo simpel. Dachten wij. Terwijl we verloren in een hoekje stonden.  

Een voorzichtige vraag onzerzijds aan de dame waar ze nu eigenlijk mee bezig was, werd met een geruststellend gebaar gesust: “Rustig maar”, scheen ze te willen zeggen “Wij zorgen voor alles”. Terwijl de minuten verstreken zagen we de een na de ander zich losmaken van het discussiegroepje en steeds weer nieuwe gezichten hierin betrokken worden; ze kwamen van achter de loketten of via de trap vanaf de bovenetage. Blijkbaar was het revolutionair, wat wij wilden.

Na dit een kwartiertje te hebben aangezien, hadden wij ons vertrouwen in een goede afloop definitief verloren. Waar alle commotie over ging, zijn we nooit te weten gekomen. Uiteindelijk kregen we het vriendelijke advies om het eerst elders te proberen. En als de andere banken er ook niet uitkwamen, dan mochten we gerust terugkomen. Dan zouden ze hun uiterste best doen om ons te helpen. Echt.

 

Als vierde gegadigde gingen we voor een groot internationaal wisselkantoor met als voordeel dat we hier geen taalprobleem hadden; van een iban hadden ze echter nog nooit gehoord. Wel konden we een lening, een reisverzekering, een annuleringsverzekering, een speciale wintersportverzekering of een autoverzekering afsluiten, ook konden we geld storten dan wel wisselen. Toen we te kennen gaven dat we daarvoor niet in de markt lagen, wenden ze zich teleurgesteld over onze weinig ontvankelijke houding en ons idee-fixe met zo’n iban-nummer tot een volgende veelbelovende klant terwijl wij ietwat overdonderd weer naar buiten liepen.

 

Een grote bank, besloten we. Dat heeft toch de meeste kans van slagen. Dat zou de voorwaarde moeten zijn waaraan de eerstvolgende bank die we zouden bezoeken moest voldoen. Groot.

We deden een voortreffelijke keuze. Het voorportaal van het gebouw waar we binnenliepen was groot genoeg om een optreden van de Rolling Stones te hosten met nog voldoende ruimte over voor een plenaire vergadering van de Verenigde Naties.

In de monumentale zaal waarin de bankzaken zich afspeelden, was de scheiding tussen cliënten en employees rigoureus doorgevoerd. In het midden van de zaal bevonden zich de pluchen banken voor ons en langs alle vier de zijden waren minstens een 150-tal balies waarachter het personeel zitting had achter glas. Een zijde was gereserveerd voor de echte geldtransacties; daar waren de balies dan ook versterkt met zware tralies.

Bij de ingang prijkten drie nummerautomaten. Hier kon je kiezen uit een rood, een geel of een groen nummertje. Een blik op de balies liet zien dat zij ook waren ingedeeld in de drie kleurenschema’s.

We hadden absoluut geen zin meer om alle bordjes met aanwijzingen door te nemen om te proberen het voor ons doel meest geschikte nummertje te trekken, dus trokken we uit elke automaat een nummertje en vlijden ons afwachtend op het pluche.

Het groene nummertje leek het snelst op succes af te stevenen en we stonden al klaar om ons bij het groene loket te vervoegen toen de gele reeks onverwacht een kleine inhaalslag maakte en plotseling de eindspurt inzette, zodat we de hele hal door moesten snellen om ons tijdig bij een van de vele gele loketten te melden, een afstand van toch al gauw zo’n 100 meter.

Weinig hoopvol informeerden we naar de taalvaardigheid van het meisje achter ons gele loket. Voorbarig van ons, want ze sprak voortreffelijk Duits. We deden ons relaas. Voor we goed en wel waren uitgesproken, overhandigde ze ons haar visitekaartje met daarop het iban-nummer van haar bank. Als we het geld naar dat nummer over lieten maken zou alles goed komen, verzekerde ze ons vriendelijk. Dan konden we later terugkomen om ons geld op te halen. “Kein Problem. Und noch einen schönen Tag”. Voor we het wisten stonden we weer buiten.

 

Een kleine week later zijn we het geld op gaan halen. Zonder problemen. Stil word je er van…

 

Kuren

Karlovy Vary, 6 oktober 2004

 

Behalve dat ze veel braadworsten verorberen hebben Duitsers nog een voor ons vreemde gewoonte – het kuuroord. Onze oosterburen zijn er van overtuigd dat het drinken van door allerhande mineralen smerig smakend bronwater en het wentelen in modderbaden de gezondheid ten goede komt. Op plaatsen waar voldoende van deze basisingrediënten aanwezig zijn, verzamelen ze zich en masse om van deze bodemschatten te genieten. En één van de bekendste kuuroorden, vroeger in Duitsland gesitueerd, was Karlsbad, het huidige Karlovy Vary.

 

 

Maar liefst 12 verschillende bronnen, met elk zijn eigen minerale huishouding, verleiden de bezoeker tot het drinken uit de kalisek, een doorgaans porseleinen beker met tuitje, zodat je niet je mond verbrandt aan het soms erg warme bronwater (tot 73 graden!). Koningen, keizers en kunstenaars kuurden je voor, dus je kunt met een gerust hart proeven van al dat water, wat voor niets door de bodem wordt uitgebraakt. En af en toe ook zo smaakt, moeten we toevoegen… Eén bron, de geiserbron, spuit periodiek met zo’n kracht uit de bodem dat de gezondheid 12 meter de lucht in wordt geschoten – een mooi en overdekt schouwspel: de exploitanten hebben er een compleet gebouw omheen geplaatst om ook bij mindere weersomstandigheden rustig van het tafereel en het bronwater te kunnen genieten.

 

Om een optimaal effect op de gezondheid te bewerkstelligen diende het drinken van mineraalwater vergezeld te gaan van enige beweging. We spreken hier over de 18e en 19e eeuw, dus een hoge dunk van de heilzame uitwerking van lichamelijke oefeningen had de medische wereld in die tijd nog niet. Maar langzame, bedachtzame, statige, de ziel reinigende wandelingen werden als een perfecte aanvulling beschouwd op het kuren.

En om te voorkomen dat deze weldadige activiteiten werden onderbroken door iets frivools als regen, sneeuw, zon, hagel en andere minder wenselijke weersomstandigheden werden werkelijk kolossale colonnades geconstrueerd.

 

Eén ding wordt duidelijk, als je in deze oude glorie ronddwaalt. Kuren was destijds big business en alle Bekende Persoonlijkheden uit die tijd wentelden zich min of meer letterlijk in de modder. Gedeeltelijk heeft de traditie de tand des tijds doorstaan: honderden kuurgasten kuierden statig drinkend uit een tuitbekertje over de promenades.

Ook nu bevonden we ons weer in de voetsporen van Goethe, die hier maar liefst dertien keer kwam kuren.

 

Wij wandelen een uurtje mee,

drinken uit een bron of twee,

en proeven even

van dit leven.

(Tja, wat wil je… Goethe.)

 

Ook in het even verderop gelegen Mariánské Láznĕ (Mariënbad), volgens sommigen de mooiste stad in de Bohemen, heeft het kuurvirus toegeslagen. Goethe beleefde hier op 72-jarige leeftijd zijn laatste romance met Ulrika, een 17-jarig meisje. Wat er precies in dat water zit is ons onbekend, maar we hebben toch maar een litertje meegenomen. Voor later…

   

Noot

Het schijnt dat het kuren tegenwoordig niet meer wordt vergoed, in Duitsland. Dat lijkt mij nu een regelrechte aanval op het Duitse cultuurgoed! Als Duitser zou ik het niet pikken, en ik vind dat we ook in Europees verband hiertegen actie moeten voeren. En dan doorgaan tot ook in Nederland het kuren in het zorgpakket zit! Nu of nooit! Lang leve de minerale bronnen!


-Top-
>Home>